a ssr-ÄS s S-S—S =-39=2 32 21 maart 1957. waarover hem een uitkering, als in artikel 1 bedoeld, îs toegekend, de helft van het pensioen, waarop de wethouder of gewezen wethouder als zodanig zonder toepassing van artikel 9 ten hoogste aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaren had opgehouden wethouder te zijn. 3 Indien wegens een zelfde sterfgeval voor een weduwe reehtontstaat zowel op een weduwepensioen krachtens deze verordenmg als op ander weduwenpensioen krachtens of op de voet van de wet van 1 augustus 1956, Stbl. no. 455, of op een weduwenpensioen krachtens L wet van 21 november 1924, Stbl. no. 522, wordt tijd, welke zowel voor de regeling van eerstbedoeld pensioen als voor de regeling van het andere pensioen medetelt en niet daadwerkelijk gelijktijdig in de verschülendf ambten is doorgebracht, slechts dan medegeteld voor de regeling van het pensioen krachtens deze verordenmg, mdien tijd bij dat pensioen het hoogste bedrag oplevert. Artikel 15. 1. Het pensioen van de wezen bedraagt: a voor elk kind, welks moeder aan het overlijden van de vader aan- spraak op pensioen ontleent, br, van het bedrag van dat weduwen- pensioen b. voor elk ander kind van het overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 berekende weduwenpensioen. 2 Het wezenpensioen wordt ambtshalve gebracht van 1/5 op 275 yan het bedrag, waarvan het is afgeleid, als het weduwenpensioen van de moe- der is geëindigd. Artikei 16. Het e-ezameniiik bedrag aan weduwen- en wezenpensioen of aan wezen- bedragen dier pensioenen. Artikel 17. Het weduwen- en wezenpensioen gaat in met de dag, volgendc op die Z Z S-l waarvan af recMhebljende meertcrj.mg ,a geworten. Artikel 18. heeft plaats gehad. nensioen toekomen krachtens of op de voet van de wet van 1 augus- fens o™ Sfw 455 of krachtens de wet van 21 november 1924, Stbl. 5^2 dan' komt door de toekenning op haar verzoek van laatstgedoeld pensioen het recht op pensioen krachtens deze verordenmg te verva,- îen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1957 | | pagina 34