82
4e Afd.
25 juli 1957.
8e WIJZIGING DEB BOUW- EN WONINGVEBORDENING.
De Raad der gemeente Heemstede;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;
gelet op artikel 1 der woningwet;
BESLUIT:
A. de bouw- en woningverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van29
november 1934, no. 112, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 novem-
ber 1956, no. 124 in dier voege te wijzigen, dat
le. artikel 195 wordt gelezen als volgt:
1. Het is verboden een gebouw en/of zijn aanhorigheden te gebrui-
ken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of
tot een doel in strijd met de bestemming van het gebouw en/of
zijn aanhorigheden, zoals die blijkt uit de vergunning, verleend
ingevolge artikel 6, eerste lid, onder a der woningwet, dan wel,
indien van het bestaan van zodanige vergunning niet blijkt, in
strijd met het gebruik, dat op de dag van de vaststelling van
deze bepaling in feite van het gebouw en/of zijn aanhorigheden
werd gemaakt.
2. Het onder 1 bedoelde verbod is niet van toepassing op het ge-
bruik van gebouwen en/of aanhorigheden in afwijking van hun
bestemming of aard, voor zover dit afwijkende gebruik reeds
plaats vond bij het inwerkingtreden van deze bepaling, doch
zulks slechts voor zolang hetzelfde afwijkende gebruik ononder-
broken wordt voortgezet.
3. Het onder 1 bedoelde verbod is evenmin van toepassing op ge-
deeltelijk gebruik van een gebouw, zijnde een woning, voor de
uitoefening van het beroep van geneesheer, tandarts, rechtsge-
leerde of van een door burgemeester en wethouders daarmede
gelijk te stellen beroep, mits het gebouw uiterlijk het karakter
van een woning behoudt; zulks ter beoordeling van burgemees-
ter en wethouders.
4. Rusthuizen, pensions, hotels, ziekenhuizen, sanatoria, vakantie-
kolonies, conferentie-oorden en soortgelijke inrichtingen, worden
voor de toepassing van dit artikel niet als woningen beschouwd.
5. Indien de verplichting tot naleving van dit artikel rust op een
rechtspersoon zijn de bestuurders van deze rechtspersoon tot
de naleving gehouden.
6. Burgemeester en wethouders kunnen, op verzoek van belang-
hebbende, al dan niet voorwaardelijk, ontheffing verlenen van het
verbod, bedoeld in het eerste lid. Zij beslissen op een zodanig
verzoek binnen één maand, nadat het verzoek bij hen is bin-
nengekomen. Zij kunnen de beslissing gedurende ten hoogste
één maand verdagen.
7. De artikelen 27 en 28 zijn van overeenkomstige toepassing met
dien verstande, dat het beroep moet worden ingesteld binnen
een maand na de dagtekening van de brief waarbij het besluit
van burgemeester en wethouders aan de belanghebbende is toe-
gezonden.