237
19 december 1957.
die door de heffingen ineens ten beiastingburele was ontstaan;
b. men in de loop van het jaar reeds vennootschapsbelasting van het
lopende jaar is gaan innen;
c. door het vervroegd uitzenden van voorlopige aanslagen in de inkomsten-
belasting bij particulieren en een 2e methode door te anticiperen op
toekomstige belastingen. (Deze methode is ook in ons vaderland toege-
past: immers in vroeger jaren inde men inkomsten. en vennootschaps-
belasting eerst nâ afloop van het jaar, waarop deze betrekking hadden,
maar door middel van vroegtijdige voorlopige aanslagen doet men dit
nu in het jaar zelf. Overigens is dit de methode geweest, waarmede
men in Duitsland door tijdelijke moeilijkheden is heengekomen; men
heeft van overheidszijde daar, door de aantrekkelijke voorwaarden zelfs
belastinggeld van toekomstige jaren geïncasseerd).
Voorts bestaat er nog een andere mogelijkheid tot het creëren van mid-
delen en dat is in wezen een inflatoire mogelijkheid, nl. door de afgifte van
langlopende schatkistbiljetten en ook dit middel heeft onze overheid aan-
gegrepen.
Hoewel deze middelen dus aanwezig zijn, heeft onze regering (hoewel ze
dus, zoals gezegd, erkent, dat „voor de nationale welvaart een hoog niveau
van investeringen noodzakelijk is") zich genoodzaakt gezien een aantal
middelen tot beperking van de besteding voor te stellen. Enerzijds werd
deze beperking gericht op de sfeer van de consumptie, waar, nationaal-
economisch (of wil men macro-economisch) gezien, die tering niet naar de
nering werd gezet. Indien men ons vraagt of deze middelen effect hebben
gesorteerd, dan is naar mijn mening aan de hand van cijfers aan te tonen,
dat die beperking in de consumptiesfeer (ook in die van de centrale over-
heid) geen of althans nagenoeg geen effect hebben gehad. Anderzijds zijn
in de sfeer van de investeringen in vaste bedrijfsactiva anti-conjuncturele
maatregelen getroffen.
Ik citeer: „Begunstigd toch door het conjunctuurverloop, alsmede door
fiscale (hoewel deze zeer matig. T.V.) en andere overheidsmaatregelen,
had een krachtig ondememersinitiatief de investeringen in een snel stijgen-
de lijn op een hoog niveau gebracht, waarbij ten slotte (en hier onderstreep
ik) mede als gevolg van de hoge bestedingen in andere sectoren van
het economisch leven, echter het sociaal-economische doel van een volledige
werkgelegenheid werd voorbijgeschoten en grote spanningen op de kapi-
taal. en arbeidsmarkt optraden."
Ik vraag er hier de aandacht voor, dat de regering zelf erkent: ,,mede als
gevolg van de hoge bestedingen in andere sectoren van het economisch
leven", want hier ligt naar mijn smaak de onmogelijkheid van conjunctuur-
beheersing door de overheid. De overheid beheerst de conjunctuur in feite
niet. In het jaar 1926 heeft de toenmalige professor Lieftinck een in die
tijd wel zeer bijzondere en ook koene theorie verkondigd.
Zijn redenering luidde als volgt: Wij zien in het economisch gebeuren
achtereenvolgens, door welke oorzaken dan ook, eb en vloed. Ook de over-
heid kent natuurlijk die perioden van eb, waarin haar uit de belasting
slechts matig middelen toevloeien, en van vloed, wanneer uit diezelfde be-
lastingen, die er op gericht zijn een deel van het nationale inkomen voor
de fiscus te reserveren, een overvloed van middelen ter beschikking komt.
Nu is het in tijden van hoogconjunctuur zeer gevaarlijk om de spanning
nog te doen toenemen. Wanneer de overheid in tijden van hoogconjunctuur,
wanneer ze veei middelen tot haar beschikking heeft, door grote orders
de conjunctuur nog meer stimuleert, dan is ze er aanleiding toe, dat de
produktiecapaciteit wordt uitgebreid. Dit is echter een tweesnijdend
zwaard, want wordt door het verstrekken van grote opdrachten de be-
drijfsdrukte in tijden van hoogconjunctuur nog vergroot, door het niet