19 december 1957.
neel in een afzonderlijke staat, waardoor de begroting zelve aan overzich-
telijkheid wint.
In de nota, die de begroting 1958 begeleidt, overheerst naar de smaak
van mijn fractiegenoten en mij, een toon, die somberder is dan wij feitelijk
met het oog op de algemene financiële gezondheidstoestand van deze ge-
meente nodig achten. Zeker, zonder er van te worden verdacht een Lauda-
tor temporis acti (een lofredenaar op oude tijden) te zijn, wij hebben er
wel eens florissanter voorgestaan, maar wij menen, gezien de omstandig-
heden en de achtergrond, waartegen wij in het voorgaande de begroting
hebben geplaatst, er niet hopeloos voor te staan. Wel moet er uit de saldi-
reserve worden geput, doch de inmiddels vastgestelde rekening van 1956
heeft geholpen die saldi-reserve nog wat aan te stijven, terwijl wij voor
het eindcijfer van 1957 niet de ongunstige verwachting koesteren, die wij
in het begin van 1957 hadden. Omdat wij van mening zijn, dat 1958 het
laatste jaar zal zijn, waarvoor voor een aanzienlijk bedrag uit de saldi-
reserve zal moeten worden geput, zien wij het niet hopeloos in. Daarvoor
hebben wij meerdere motieven.
In de eerste plaats zal toch in 1959 beslist reeds gevolg gegeven zijn aan
de voorstellen van de commissie-Oud, hetgeen voor Heemstede wellicht een
betere verhouding met het Rijk zal opleveren en dus enig soelaas.
In de tweede plaats omdat wij verwachten, dat in den Haag toch wel
ééns gevolg zal gegeven worden aan ons verzoek een grotere bijdrage voor
de door ons onverschuldigd teveei betaalde politiekosten te zullen ontvan-
gen.
In de derde plaats omdat wij menen, dat in 1958 nog het wetsontwerp
tot wijziging van de M.O.- en H.O.-wet, wet zal worden, hetgeen voor
onze gemeente met haar ongunstige ligging (althans in dit middelbare-
schoolklimaat in onze omgeving) hopelijk een belangrijke ruimte zal geven,
al wil of kan het college van burgemeester en wethouders ons geen aan-
duiding geven van de orde van grootte van dat soelaas.
En in de vierde plaats omdat wij van mening zijn, dat het, zoals wij
hierboven hebben uiteengezet, niet „daghet in het oosten", zoals wij in deze
Kersttijd geneigd zouden zijn te veronderstellen, maar dat het „daghet in
het westen", met name in Den Haag, voorzover betreft de bestedingsbeper-
king. Laat men deze vallen, dan voorzien wij een algemene toename van de
bedrijvigheid, die zich ook zal uiten in een meevallen van de cijfers van
de rijksbegroting, vooral, indien men wél bestedingsbeperking pleegt in de
sector van de uitgaven van de gewone dienst, omdat wij van mening zijn,
dat Den Haag wel enigermate lijdt aan ,,ambtenaritis". U hebt vanmorgen
nog in de krant kunnen lezen, dat er nog zwaar over moet worden gedacht
of de mannetjes die bagage controleren aan de grens, ook niet tegelijk de
passen kunnen controleren, maar daar zit een politionele taak achter en
daar moet je vreselijk veel eerbied voor hebben. Daarom moeten er twee
mannen staan die de hele dag geen fluit te doen hebben. Dan zal er een
eind komen aan de waanzin, dat bruggen niet worden afgebouwd en de
betonmolens van de mensen, die dit werk hebben aangenomen, staan te
verroesten, kijk maar bij het Spaarne in Haarlem, dat noodzakelijke aan-
siuitingen van wegen niet worden gemaakt, waaruit zelfs strategische ge-
varen ontstaan, en dat de bedrijvigheid instede van te worden gestimuleerd,
wordt afgeremd zô, dat de conjunctuurvertraging een „mene, tekel, uphar-
sin" aan de wand wordt. Is die verruiming er, dan kân ook de verhouding
tussen Rijk en de gemeenten verbeterd worden, hetgeen nu door middelen-
gebrek wellicht niet te verwezenlijken schijnt.
A1 met al, zijn wij voor de toekomst van Heemstede niet zo bevreesd als
het college van burgemeester en wethouders dat blijkens zijn nota schijnt
te zijn. Natuurlijk, onze fractie deelt Uw bezorgdheid over de omstandig-
heid, dat een bedrag van f 5.000.000,aan vlottende schuld niet kan wor-
den geconsolideerd in vaste leningen. Dit is geen teken van armoede van