19 december 1957.
252
eigen belastingpolitiek moet gaan creëren, waarom heeft de fractie van de
V.V.D. dan indertijd niet meegewerkt aan het goed omlijnde voorstel dat
in deze raad is behandeld om het heffingspercentage voor de straatbelas-
ting van 4 op 6 te brengen Dat voorstel is toen ingetrokken op een ogen-
blik dat we dachten dat we een heel klein pietsie konden gaan potverteren.
Dat kon er toen wel af, want we zouden over dat jaar toch een ton terug-
krijgen van de gemeente Haarlem. Achteraf is gebleken, dat het er niet
af kon. Maar het frappeert toch wel dat als wij over de laatste 2 jaren
54.000,per jaar meer hadden ontvangen, het tekort ondanks aanstelling
van kleuterhelpsters, zoveel minder geweest zou zijn dan nu.
Terugkomende op de begroting zou ik het volgende willen opmerken.
Evenals de vorige sprekers verheugt het mij zeer, dat het burgemeester
en wethouders gelukt is om de ontwerp-begroting voor 1958 nog in het
lopende zittingsjaar door de raad te doen behandelen. Ik sluit mij namens
mijn fractie aan bij de woorden van dank die daarvoor tot burgemeester
en wethouders zijn gericht en ik betrek daarin allen, van hoog tot laag, die
hebben meegewerkt om tot dit resultaat te komen.
Werd door mij bij de vorige begrotingszitting de opmerking gemaakt
dat veel beschouwingen, die door sommige fractieleiders uitvoerig naar
voren werden gebracht, wel interessant waren, maar meer thuis behoorden
in een vergadering der Staten Generaal of een collegezaal dan dat ze doel-
treffend waren voor de behandeling van een gemeentebegroting, zo wil ik
mij dan ook uitsluitend bepalen tot de zaken die ten nauwste verband hou-
den met deze begroting en het gemeentebeleid.
Wat dit laatste betreft, missen wij die frisse en krachtige vooruitstreven-
de geest in het college van burgemeester en wethouders, welke aanwezig
was toen onze fractie nog in dat college was vertegenwoordigd. Wij blijven
het nog steeds onjuist en onredelijk vinden, dat ons daarin een plaats is
ontzegd. Ik zal hier niet in herhaling treden door onze argumenten voor
ons goede recht naar voren te brengen, aangezien een ieder hier volkomen
op de hoogte is van ons standpunt, hetwelk bij de vorige begrotingszitting
uitvoerig is toegelicht.
Dat de huidige bestedingsbeperking zijn stempel op de begroting zou
drukken was te verwachten. Van initiatief-voorstellen is dan ook niets te
bespeuren, terwijl de vrees niet ongegrond zal blijken, dat zelfs dringende
en nodige voorzieningen achterwege moeten blijven. Maar nu staan in een
financieel moeilijke periode, zowel in een privé- als in een gemeentehuis-
houding, drie mogelijkheden open, die ieder op hun verdienste moeten wor-
den bekeken.
le. Men kan de reserve aanspreken tot een zeker limiet.
2e. Men kan bezuinigen, voor zover de vitale belangen niet worden aan-
getast.
3e. Men kan de inkomsten trachten te verhogen, wanneer dit terwille van
die belangen noodzakelijk blljkt.
Maar er is ook nog een vierde punt, dat ons doet denken aan „het zal
wel niet zo erg zijn als telkenjare wordt voorgespiegeld". In de laatste elf
jaar dat ik hier in de raad zitting heb, heb ik nl. bij iedere begroting het
wachtwoord gehoord: we moeten zuinig zijn, want het volgend jaar gaat
het niet beter; wij gaan interen. En wat blijkt ons nu? Dat er ieder jaar,
in plaats van de door burgemeester en wethouders nodig geachte aanspre-
king van de reserve, een overschot is. Zelfs 1956 wijst in de rekening een
overschot aan van f 2600,
In géén geval mag echter een tijdelijk conjunctuurverschijnsel gebrek
aan initiatieven veroorzaken. Integendeel, dit is de juiste tijd om verschil-
lende punten van het verlanglijstje grondig voor te bereiden, waardoor het
mogelijk zal zijn met de plannen gereed te zijn en deze uit te voeren zodra