19 december 1957.
256
cieel moeilijke periode 3 mogelijkheden openstaan, nl. het aanspreken van
de reserve, te hezuinigen en te trachten de inkomsten te verhogen. Er is
naar mijn mening ook nog een vierde mogelijkheid nl. dat wij niet elke
gewenst geachte zaak willen doordrijven, maar dat wij naast de wenselijk-
heid ook de noodzaak in aanmerking nemen. Evenals wij bij andere zaken
de noodzaak hebben laten domineren boven de wenselijkheid, zo ook moet
men dit doen bij de beoordeling van de vraag of tot aanstelling van kleu-
terhelpsters zal worden overgegaan. Spreker zal bij de behandeling van
punt 3c der agenda desgewenst hierop nog uitvoeriger terugkomen.
Ik wil nog op enige punten wijzen die m.i. correctie behoeven. Inderdaad
is het zo dat de rekening over 1956 sluit met een voordelig saldo van
f 2600,Hierbij moet echter in aanmerking worden genomen, dat door
de vermindering van de uitkering uit het Gemeentefonds ter zake van de
vergoeding voor het kleuteronderwijs, 1956 feitelijk nog zou moeten wor-
den belast met een bedrag van ruim f 100.000,zodat het dienstjaar 1956
geen overschot doch eigenlijk een groot tekort aanwijst.
Hoewel het niet mijn voornemen was, zie ik mij toch nog genoodzaakt
er op te wijzen, dat de kosten voor aanstelling van kleuterhelpsters, een
onverpiichte uitgave is. Hierover schijnt nog een misverstand te heersen.
Dit is geen onverpiichte uitgave in het algemeen, doch een onverplichte
uitgave gezien in het licht van het wettelijk toegestaan aantal leerkrach-
ten. Als zodanig moet het aanstellen van kleuterhelpsters als onverplicht
worden gezien.
Het is een feit en dat is ook door andere en meer bevoegde personen dan
ik naar voren gebracht, dat in tijden van hoogconjunctuur de mentaliteit
bestaat dat alles kan, öôk wat niet kan. Voor deze mentaliteit wil ik van
deze plaats af ernstig waarschuwen.
Ik ben de heer van Bruggen dankbaar dat hij de gemeentelijke finan-
ciële taak zo juist heeft afgeschilderd. Zeer terecht heeft hij dan ook ge-
zegd, dat hier in de afgelopen tijd geen sprake is geweest van luxe noch
van geldsmijterij en dat ten aanzien van de gemeentefinanciën een ver-
standig beleid gevoerd is. Dit is het geval geweest met het college van
burgemeester en wethouders maar ook met de raad, want tenslotte neemt
de raad een beslissing. De eer die hier aan het college is gegeven moge ik
dan ook gaarne aan de raad overdragen.
Zowel in de begrotingsnota als in de memorie van antwoord op het af-
delingsonderzoek heeft het college zijn standpunt t.a.v. de verschillende
vraagstukken kenbaar gemaakt, evenals de wijze waarop burgemeester en
wethouders zich voorstellen het verdere beleid te voeren. Bij de puntsge-
wijze behandeling van de gestelde vragen zal ik gaarne desgewenst nadere
toelichting geven.
Ik moge deze korte voorbeschouwing besluiten met de hoop uit te
spreken dat, ook al zullen er verschillen van inzicht blijven bestaan, deze
geen belemmering zullen vormen om de goede weg te blijven volgen, de weg
die door wederzijds begrip, door vruchtbare samenwerking en goede ver-
standhouding, leidt naar ons aller doel: het welzijn te bevorderen van de
aan onze zorgen toevertrouwde belangen van de gemeente en van die harer
inwoners.
De heer van Lent, wethouder, zegt, heel kort te kunnen zijn, omdat
slechts enkele punten, zijn afdeling betreffende, aan de orde zijn geweest.
De heer Zeelenberg heeft o.a. gezegd, dat hij tot zijn genoegen gelezen
heeft, dat het aantal woningen dat aan Heemstede onder de oude regeling
was toegewezen, inderdaad volledig is benut, maar dat hij het betreurde
dat niet méér in het eerste jaar van de driejarige periode was gebouwd.
In de vorige vergadering is de kwestie van de woningbouw reeds uitvoerig
besproken. Als aanvulling daarop wil spreker er op wijzen, dat in de door
de heer Zeelenberg bedoelde periode het bouwen van woningen niet moge-