19 december 1957.
268
ben, dan heb ik hier kennis gemaakt met de vooruitstrevendheid van hun
monopolie.
Een andere opmerking wil spreker maken over hetgeen de heer Reijnders
heeft gezegd t.o.v. het putten uit de algemene reserve. De heer Reijnders
heeft hier wel eens betoogd, dat men zich van die bgrotingen niet te veel
moet aantrekken, omdat de rekeningen altijd wel meevallen. Spreker weet
echter van tevoren nooit of de uitkomsten mee zullen vallen en men mag
daar z.i. ook niet op spelen in die zin dat men daar ältijd rekening mee
houdt. Achterâf kan men slechts constateren dat, terwijl er bij een be-
groting een tekort werd verwacht, de rekening een overschot aanwijst.
Wanneer spreker ditmaal, wetende dat er een nieuwe regeling van de finan-
ciële verhouding tussen Rijk en gemeenten op stapel staat, die met prak-
tische zekerheid wel vöör de begroting 1959 in het Staatsblad zal staan,
er geen enkel bezwaar tegen heeft dat er uit de reserve wordt geput, die
tenslotte voor dit doel is gevormd, dan is dat iets anders dan dat men ten
opzichte van de normale financiële politiek zegt: nou ja, trek je er maar
niks van aan, dat zal wel meevallen.
Met de beschouwingen van de wethouder van financiën kan spreker het
geheel eens zijn. Spreker wil met hem nog eens onderstrepen, dat, de ver-
houding tussen wat Heemstede bijdraagt aan het gemeentefonds, middels
de belastingen van de burgerij geheven, en het haast mager bedragje dat
Heemstede uit het gemeentefonds terugontvangt, scheef is. Spreker moet
dan ook heel eerlijk zeggen dat hij hierin een grote onrechtvaardigheid
ontdekt. Ten opzichte van dit punt is er tussen spreker en de wethouder
dan ook geen verschil van mening. Integendeel, bij de vorige begroting
heeft spreker reeds op dit punt gewezen.
De wethouder van openbare werken heeft uiteengezet welke plannen het
college ten opzichte van de woningbouw heeft. Als he't college in de vol-
gende vergadering van de raad met dat plan komt, is spreker er van over-
tuigd, dat de raad dat plan met vreugde zal aannemen omdat alle raads-
leden overtuigd zijn van de urgentie van de woningbouw. Spreker heeft
echter gesproken over Potemkinse huizen en hij mag dit de wethouder wel
even duidelijk maken. Toen Catharina de Groote van Rusland haar land
bereisde, werden er bordpapieren huizen gemaakt om haar te laten zien,
dat de toestand niet zo beroerd was. Dat waren dus huizen van papier.
Spreker vraagt dan ook de wethouder of hij er zeker van is dat zijn plan-
nen kunnen worden gerealiseerd, want spreker heeft enige aanwijzing, dat
het een beetje wonderlijk loopt ten opzichte van de woningbouw. Wanneer
men de griezelige akelige lening van 16.000,- ziet die bij punt 13 van
de agenda aan de orde komt, waarbij men dus van de suppositie uitgaat
dat voor f 16.000,in Heemstede een huis gebouwd kan worden, grond-
prijs inbegrepen, dan vraagt spreker zich af of men voor een dergelijk
bedrag werkelijke huizen, niet die op papier staan, kan bouwen, tenzij er
iets anders gebeurt. Dat is de grote vrees die spreker ten opzichte van de
toekomstige woningbouw vervult.
Met de uiteenzettingen van de wethouder van de bedrijven kan spreker
zich volkomen verenigen.
De voorzitter heeft gezegd, dat het niet mogelijk is een leerlingenschaal
voor de kleuterleidsters samen te stellen. Wanneer dat zo is, vraagt spre-
ker zich toch af, of dit betekent dat bij een dalend aantal leerlingen per
school, zonder meer een bepaaid aantal kleuterhelpsters moet worden toe-
gewezen. Zai men zich geen rekenschap moeten geven van de vraag of
een bepaalde leidster behoefte heeft aan een assistente? Spreker kan zich
toch voorstellen, dat, wanneer het leeriingenaantal niet groot is, men toeh
eerlijk moet zeggen geen assistente nodig te hebben. Dit punt zou spreker
gaarne onder de aandacht brengen. Dat betekent niet het intrekken van
het reeds genomen besluit, doch alleen het geven van een reëele inhoud
daaraan. Volkomen erkennende dat de democratie en de continuïteit van