19 december 1957.
274
onderwijs zeer vrijgevig is. In Amsterdam schijnt dus de praktijk te be-
staan dat de bijzondere schoolbesturen declaraties indienen voor vakonder-
wijzers, terwijl zij daaronder ook godsdienstonderwijs rekenen. Indien de
bewijsstukken ter secretarie van Amsterdam op dit punt niet worden ge-
controleerd en men dus zonder meer betaalt wat gedeclareerd wordt, dan
is daarop van de zijde van gedeputeerde staten moeilijk controle uit te
oefenen. Ons college, bekend zijnde met het K.B. over het geval Rotterdam,
zou een dergelijke tegemoetkomende houding niet kunnen aannemen, om-
dat het deze handelwijze in strijd met de wet acht.
Door de heer Verhoeven is aangedrongen op meer culturele toneelvoor-
stellingen in het Minerva-theater en hiervoor zo nodig een hogere bij-
drage in het exploitatietekort aan de directie van dat theater te verlenen.
Spreker voelt er alles voor om dit bij de exploitant te stimuleren. Terecht
zal hij echter zeggen dat hierdoor de exploitatierekening ongunstig zal
worden beïnvloed. Mogelijk kan dit in de toekomst als een nieuwe factor
in de bijdrage die de gemeente verleent, worden opgenomen.
De heer van Bruggen is weer teruggekomen op de suggestie om eerst na
te gaan of er op de scholen werkelijk behoefte bestaat aan een kleuter-
helpster. Spreker is van mening, dat die behoefte, bij het indertijd genomen
raadsbesluit, al is vastgesteld. Wanneer nu zou worden besloten om aan
een bepaalde openbare kleuterschool geen helpster aan te stellen, dan kan
dit tot gevolg hebben, dat de bijzondere kleuterscholen hierdoor worden
gedupeerd, omdat daar wel een helpster noodzakelijk zal kunnen zijn. Het
lijkt spreker volkomen ongewenst om een besluit van de raad, dat na uit-
voerige debatten is vastgesteld, te gaan amenderen.
De heer Reijnders heeft zich door spreker vergeten gevoeld. Dit is in
het geheel sprekers bedoeling niet geweest. Spreker heeft en woord van
dank gericht tot de heren Verhoeven, Zeelenberg en van Bruggen, voor de
wetenschappelijke beschouwingen die zij hebben gehouden. De heer Reijn-
ders heeft dat niet gedaan. Als zodanig heeft spreker zich niet genood-
zaakt gevoeld een speciaal woord van dank tot de heer Reijnders te richten.
De heer Reijnders zegt, dat de voorzitter dank heeft gebracht voor de
strijd tegen de aanval op de autonomie van de gemeente en die heeft
spreker wel ter sprake gebracht.
De Voorzitter: Heel summier. Daarvoor dan ook mijn dank.
De Voorzitter begrijpt dat het in de politieke visie van de heer Reijnders
te pas komt om steeds maar weer te spreken over de frisse wind die vroe-
ger in het college van burgemeester en wethouders woei en tegenwoordig
niet meer. Spreker wil er in dit verband op wijzen, dat de omstandigheden
belangrijk gewijzigd zijn. Het doet natuurlijk wel een beetje povertjes aan
wanneer de heer Reijnders als voorbeelden om zijn mening te staven, alleen
het zwembad en de woningkartotheek aanhaalt. De kwestie van de woning-
kartotheek is reeds door de wethouder van openbare werken beantwoord.
Ten aanzien van het zwembad wil spreker opmerken, dat de bouw daarvan
niet in hoofdzaak alleen met de bestedingsbeperking te maken heeft. AI zou
de bestedingsbeperking spoedig worden opgeheven, dan nog kan, zonder
goedkeuring van het betreffende departement, niet worden overgegaan tot
de aanleg van het zwembad. Het ligt echter in de bedoeling van het college
om de plannen klaar te hebben wanneer tot uitvoering zou kunnen worden
overgegaan. De betreffende commissie ad hoc zal binnen korte tijd met de
nieuwe plannen op de hoogte worden gebracht.
De heer Zeelenberg: dat noemen ze slecht zwemmen met een frisse wind.
De heer Verhoeven merkt op, dat de heer van Houten heeft gezegd, dat
het niet mogelijk zal zijn om de helpsters bij het kleuteronderwijs aan te
stellen zonder dat daaruit belastingverhoging zal voortvloeien. Spreker is