19 december 1957.
282
horen, dat gemeentebesturen, bij controle van elektrische installaties, wat
erg gemakkeijk zijn, dan slaat hen de schrik om het hart.
De heer Van Lent, wethouder, is het niet helemaal met zijn collega-wet-
houder eens. Bij gehouden controles van elektrische leidingen heeft men
geëist dat er een geheel nieuwe bedrading moest komen, omdat de leiding
niet voldeed aan de nieuwe voorschriften, terwijl dat wel het geval was
met de voorschriften die vôôr de oorlog golden. Daartegen is spreker in
het college heel sterk opgekomen. Het gaat z.i. niet aan om voor huizen
die vlak vöôr de oorlog door goede bouwers zijn gebouwd en nu toevaliig
eens leeg komen, op grond van inmiddels nieuw vastgestelde voorschriften,
te eisen dat de gehele bedrading moet worden vernieuwd. Men moet eens
nagaan welke geweldige kosten daaraan verbonden zijn. Maar dan zou de
gemeente voor haar openbare gebouwen eenzelfde maatregel moeten toe-
passen, want ook het raadhuis en vele scholen zijn vöôr de oorlog gebouwd.
De elektrische leidingen van die gebouwen voldoen ook niet aan de voor-
schriften die thans gelden. Sprekers bezwaar blijft gericht tegen het rigou-
reus optreden van de bedrijven om op een gegeven moment, wanneer een
huis leeg komt, te eisen dat de elektrische leidingen worden vernieuwd.
In de gevallen door de heer Verspoor genoemd, waar het dus hopeloos is,
is ook spreker van mening dat er ingegrepen moet worden. Als men het
echter noodzakelijk vindt, dat de elektrische installaties van huizen aan de
nieuwe voorschriften moeten voldoen, dan moet men zich niet tot de iege
huizen beperken, maar het voorschrift op alle huizen van toepassing ver-
klaren. Maar dan komt men tot een bedrag dat men met een miljoen
niet dekt.
De heer Mr. van Wijk, wethouder, stelt het geval van een elektrische
leiding in een huis zoals dat 25 jaar geleden in hoofdzaak gebruikt werd.
De leiding is nog goed, de isolatie kan nog wel mee en zelfs mag men er
nog even aankomen ook. Vandaag aan de dag komen in die huizen be-
woners die deze leidingen niet alleen gebruiken voor de verlichting, maar
voor hun volledige elektrische apparatuur, tot hoogtezon aan toe. Als men
nu weet dat die elektrische apparaten gelijk gebruikt worden met de ver-
lichting en dat dan de bedrading onvoldoende is, wat moet men dan doen?
Dan moet men deze mensen in elk geval er op wijzen, dat bij een derge-
lijke handelwijze de bedrading te licht is. Men kan niemand verbieden zijn
elektrische apparaten te gebruiken. Het gevolg kan echter zijn, dat de
draden gloeiend worden en doorbranden omdat er teveel stroom op een
gegeven ogenblik door de aanvoerdraden wordt aangevoerd. Spreker vindt
het dan ook juist dat tegen een dergelijk gebruik ernstig gewaarschuwd
wordt en dat men, als men zich daaraan niet wenst te storen, dit doet op
eigen verantwoordelijkheid. Hier liggen moeilijke beslissingen. Wanneer
men nu eenmaal zo wil leven als de techniek toelaat, dan moet men de
consequenties aanvaarden en de voorwaarden tot dit leven scheppen door
de kosten van een nieuwe bedrading te maken. Op zichzelf vindt spreker
dat eigenlijk het meest gezonde. Ook hier geldt weer, dat een compromis
eigenlijk altijd een onding is. Op de duur vaart men lek en dan krijgt men
ongelukken. En dan maakt men die kosten maar. Zo ziet spreker het in
wezen. Daar zal het heen moeten, met soepelheid, maar toch moet de
richtlijn blijven, dat veel veranderd zal moeten worden.
De heer Beijnders vraagt, of het niet zo is, dat niet de ambtenaar maar
het doormeetapparaat beslist. AIs dat aangeeft dat de leiding niet vol-
doende is, dan is het voor een gemeente onverantwoordelijk te achten dat
men een dergelijke woning aansluit.
De heer Verhoeven zegt, dat men een elektrische leiding slechts kan
doormeten als men in elk stopcontact de topspanning gaat berekenen.
Dat is iets wat nooit gebeurt.