297 19 december 1957. Spreker kan zich vinden in de suggestie van de heer Verhoeven, om aan de hand van de nog in te dienen exploitatierekening over 1956 van de bijzondere middelbare scholen, nader te bezien in hoeverre het nodig is om deze bijdrage van 20,tot f 40,te verhogen. De heer Drs. Weijers begrijpt niet dat de voorzitter kan zeggen dat het openbaar en bijzonder middelbaar onderwijs financieel gesproken 2 onver- gelijkbare grootheden zijn. Uitgaven voor het middelbaar onderwijs zijn altijd gelijkwaardig of zij nu betaald worden door de gemeente of het rijk. Het onderscheid dat hierbij gemaakt moet worden en dat de voorzitter blijkbaar niet maakt, ligt hierin, dat men bij het bijzonder onderwijs te maken heeft met de instanties: directeur, schoolbestuur, rijk en bij het openbaar onderwijs met: directeur, gemeente. Uitgaven van bijzondere scholen worden dus uiteindelijk op hun noodzakeiijkheid beoordeeld door het rijk en bij het openbare onderwijs worden zij beoordeeld door het schoolbestuur in de vorm van de gemeente zelf. Daardoor heeft een open- bare schooi veel meer armslag op het gebied van de financiën dan een bijzondere school. In het antwoord van burgemeester en wethouders staat o.a „Uit een door burgemeester en wethouders van Haarlem gegeven antwoord op een in de afdeling van de raad bij de behandeiing van de begrotmg voor 1958 gestelde vraag is ons gebleken, dat de ongedekte exploitatietekorten terzake van noodzakeiijke uitgaven na 1 januari 1956 worden geschat op enz." Hieruit zou alleen maar opgemaakt kunnen wor- den, dat zij die ,,noodzakelijkheid" bij het bijzonder onderwijs anders be- oordelen dan bij de gemeentelijke scholen. Wanneer er dus f 40,— in plaats van 20,— nodig is, hoe kan de voorzitter dan op het idee komen dat dit smijten is met geld? Als er sprake is van met geld smijten dan wordt dat gedaan bij de gemeente die voor de gemeentelijke middelbare scholen f 1400,— per leerling uitgeeft in plaats van 964,— zoals bij de bijzondere middelbare scholen. Maar ook daar smijt men niet met geld maar de bijzondere scholen krijgen te weinig. De Voorzitter zegt, dat de suggesties van de heren Verhoeven en Kooij- mans hierop neerkomen, dat burgemeester en wethouders de ontwikkeling van de gang van zaken blijven nagaan en eventueel in deze rectificerend optreden. In de begroting is dus voor alle bijzondere middelbare scholen een bij- drage geraamd van 20,per leerling. Nu komt er een aanvrage van een schoolbestuur en dat schoolbestuur kan aantonen dat een bepaaide door hem noodzakelijk geachte uitgave, niet wordt gesubsidieerd. Maar wat verstaat men onder noodzakelijk Het ene schoolbestuur denkt daar anders over dan het andere. Meent een schoolbestuur dat het noodzakelijk is om bijv. de kinderen onder toezicht op school huiswerk te Iaten maken dan kan spreker zich voorstellen dat het departement dit een uitgave acht die met subsidiabel îs. In zo'n geval moet het gemeentebestuur dat standpunt °°k mnemen. Daarentegen kunnen er uitgaven zijn die het gemeentebestuur wel verantwoord acht. Als aigemene regel is dus nu een bedrag van f 20 aangenomen omdat burgemeester en wethouders menen dat dit bedrag voor normale gevallen voldoende moet worden geacht. Spreker wii er toch nog even op wijzen, dat het wel een dwaze toestand zou worden als Heemstede een hoger bedrag zou geven, omdat op de scholen niet alleen Heemsteedse leerlingen gaan. Dan zou Heemstede dus bijdragcn voor leerlingen uit gemeenten die niets betalen. De heer Ir. Kooijmans zegt, dat voor die kinderen de ouders betalen. Zij betalen een bijdrage van 35,45, De Voorzitter zou het helemaal fout vinden als het van het exploitatie- tekort afging. Spreker weet niet of alle scholen deze kwestie wel zo be- oordelen als door de heer Kooijmans naar voren gebracht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1957 | | pagina 72