76 2e Afd. 26 juni 1958. INVOERING WERKCLASSIFICATIE EN PRESTATIEBELONING VOOR DE WERKLIEDEN EN TOEKENNING VAN 3 OVERGANGSTOESLAG. Aan de Raad, Zoals wij U in ons voorstel van heden betreffende de vierde wijziging van de jaarwedderegcling ambtenaren reeds mededeelden, heeft het rijks- overleg met de organisaties over de salariëring van het lagere en middel- bare overheidspersoneel tot diverse resultaten geleid. Aan de rijkswerklie- den zal een toeslag van 3 van het loon worden toegekend, doch deze toeslag zal uitdrukkelijk verband houden met de geleidelijke invoering van werkclassificatie en prestatiebeloning voor deze personeelsgroep. De minister van binnenlandse zaken, bezitsvorming en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie heeft ons in een aantal circulaires mededelingen gedaan over de toepassing van deze maatregelen voor de werklieden in dienst der gemeenten. De minister schrijft daarin, dat het beleid, dat hij met betrek- king tot de salarismaatregelen voor de verschillende overheidsorganen nastreeft, met zich brengt, dat ook voor de gemeentewerklieden een dui- delijk verband dient te worden gelegd tussen de voorbereiding van werk- classificatie en prestatiebeloning en de toekenning van een overgangstoe- slag van 30/o. Door het toekennen van een loonsverhoging zonder meer waarvoor de bewindsman overigens geen verantwoord motief aanwezig acht, zou nl. het economisch regeringsbeleid, dat gericht moet zijn op strik- te stabilisatie van lonen en prijzen, ernstig in gevaar geraken. Aangezien bij het rijk geleidelijke invoering van werkclassificatie en prestatiebeloning binnen de groep van de rijkswerklieden plaats heeft, wordt het echter, met het oog op de ongelijkheid in de financiële positie, wenselijk geacht een voorziening te treffen voor het gedeelte van de groep, dat voorhands niet van deze moderne loontechnieken zal kunnen profiteren. Een overeenkomstige loonmaatregel voor het gemeentepersoneel kan dan ook slechts worden getroffen, indien een begin wordt gemaakt met werk- classificatie en prestatiebeloning en wanneer de overgangstoeslag een uit- gesproken tijdelijk karakter zal dragen. Het komt de minister voor, dat, ter verwezenlijking van een en ander, een tweetal werkwijzen praktisch mogelijk is, nl. één voor de gemeenten die taakanalisten in dienst hebben en één voor de gemeenten die deze functionarissen niet in dienst hebben. Laatstgenoemde gemeenten kunnen de toeslag van 3 verlenen indien en zodra de raad besluit om zo mogelijk vöör of op 1 januari 1961 tot invoering van voormelde loontechnieken over te gaan en indien hiervoor concrete voorbereidende maatregelen wor- den getroffen. Wanneer deze voorzieningen vôör 1 januari 1959 worden getroffen zal bij de minister geen overwegend bezwaar bestaan tegen 1 april 1958 als datum van ingang voor de overgangstoeslag van 3 De bewindsman ver- trouwt, dat de gemeentebesturen bereid zullen zijn hun medewerking aan het slagen van zijn beleid dienaangaande te verlenen en zal voorts gaarne op de hoogte worden gesteld van de terzake te nemen maatregelen. In zijn circulaire van 10 april 1958, no. U 28205 geeft voomoemde mi- nister een uitvoerige uiteenzetting omtrent hetgeen werkclassificatie en prestatiebeloning betekent en wat invoering daarvan met zich brengt. De minister schrijft, dat het beleid van de regering met betrekking tot de beloning van het overheidspersoneel en met name die van de handwerk- lieden in de naoorlogse tijd van geleide loonpolitiek er op gericht is, de beloning van het overheidspersoneel zoveel doenlijk af te stemmen op die, welke in de particuliere sector geldt. Door verschillende maatregelen is inmiddels bereikt, dat de lonen voor

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1958 | | pagina 19