80
4e Afd.
26 juni 1958.
SCHOOLMELKVOORZIENING.
Aan de Raad,
In Uw vergadering van 19 december 1957, bij de behandeling van de
gemeentebegroting voor het jaar 1958, kwam ook de schoolmelkvoorzie-
ning ter sprake. Bij monde van de voorzitter werd toen medegedeeld, dat
het niet verantwoord zou zijn, zonder terzake een nader onderzoek in te
stellen, de verstrekking van melk op de scholen plotseling te staken. Toe-
gezegd werd, dat met de verstrekking zou worden doorgegaan gedurende
de eerstkomende wintermaanden, dat burgemeester en wethouders zich
over de al dan niet verdere voortzetting nader zouden beraden en U te
zijner tijd een rapport aangaande hun eindoordeel zouden doen toekomen.
Ons college heeft zich sindsdien meerdere malen met het vraagstuk der
schoolmelkvoorziening bezig gehouden.
Het is ons gebleken, dat onder de deskundigen geen eenstemmigheid
bestaat omtrent het nut van het melkgebruik op school. Zijn daaronder
sterke voorstanders te vinden, anderzijds treft men ter zake tot oordelen
bevoegden aan, die tot de slotsom komen, dat het belang van een hoog
melkgebruik voor kinderen althans bij de huidige voeding en de ge-
bruikte onderzoekingsmethodieken onzeker geworden is. Anderen weer
menen dat een propaganda voor goede voeding, dient te bestaan uit een
gezinspropaganda, waarin gewezen dient te worden op een harmonisch
samengestelde voeding, waarbij het wel eens belangrijker zou kunnen zijn
te wijzen op de schadelijkheid van overmaat van bepaalde genot- en voe-
dingsmiddelen dan op een tekort aan andere.
De propaganda voor de schoolmelk van hen, die bij het melkgebruik in
het algemeen een direct of indirect financieel belang hebben, uiteraard
buiten beschouwing gelaten hebbende, zijn wij uiteindelijk niet met stel-
ligheid overtuigd van het onverdeelde nut van het gebruik van melk op
school.
In de kringen van het onderwijzend personeel heeft zich in de laatste jaren
hoe langer hoe meer de vraag opgedrongen of de onrust en drukte, die het
innen en administreren van het melkgeld, het uitdelen en ophalen der fles-
jes in de scholen veroorzaken, nog wel hun rechtvaardiging vinden in de
waarde voor de physieke toestand der kinderen van het gebruik van
liter melk op vier ochtenden per week. Wij zijn geneigd deze vraag ont-
kennend te beantwoorden, omdat wij van mening zijn, dat, gezien de hui-
dige economische toestand en sociale verhoudingen, een voldoende voeding
der kinderen in geen enkel gezin behoeft te ontbreken. Zeker zullen er ge-
zinnen zijn aan te wijzen, waar de verzorging der kinderen door nalatig-
heid der ouders te wensen overlaat, doch wij achten deze verzorging in de
eerste piaats een taak der ouders en niet van de overheid.
Aanvankelijk waren wij voornemens de verstrekking van de melk na de
Paasvakantie niet te hervatten, zulks in overeenstemming met het ter
zake medegedeelde in Uw vergadering van 19 december 1957. Uit de
oudercommissies van de openbare scholen kwam echter de wens naar voren
de schoolmelkvoorziening nog voort te zetten. Wij zijn aan die wens tege-
moet gekomen, doch daarop ontvingen wij berichten van de besturen der
bijzondere lagere scholen, dat zij niet langer hun medewerking wilden ver-
lenen aan de sehoolmelkvoorziening. Tot de zomervakantie wordt dus al-
leen nog maar melk gebruikt op de openbare lagere scholen en op de, zo-
wel openbare als bijzondere, kleuterscholen.
Aangaande de stopzetting van het melkgebruik op de bijzondere lagere
scholen hebben ons geen klachten bereikt, waaruit wij menen te mogen
afleiden dat, althans door de ouders van leerlingen van die scholen, het
gemis aan schoolmelk niet hoog wordt aangeslagen.
Dat de waardering voor de schoolmelk van de ouders in het algemeen