16
2e afd.
29 januari 1959
Die terugbetaling' en voldoening van de verschuldigde rente leverde geen
bezwaar op, omdat de gemeente in voldoende mate afschrijving en rente
vergoedde. Hierop mochten de schoolbesturen rekenen, omdat dit in de
verordening van 28 oktober 1948, no. 103, imperatief was geregeld.
Op 1 januari 1956 is in werking getreden de „Kleuteronderwijswet",
waardoor de ,,Verordening subsidiëring bijzondere kleuterscholen" opge-
houden heeft te gelden.
Volgens het bepaalde in artikel 126 van genoemde wet betaalt de ge-
meente over elk dienstjaar voor het naar de maatstaf van het eerste en
tweede lid van artikel 42 benodigde aantal lokalen van de zonder ge-
bruikmaking van de bepalingen van de Kleuteronderwijswet gestichte bij-
zondere kleuterscholen, die eigendom zijn van het bestuur ener kleuter-
school, een vergoeding, die strekt ter bestrijding van de kosten van uit-
gaven'voor het stichten en inrichten van schoolgebouwen. Deze vergoeding
wordt bepaald, met inachtneming van het jaar waarin de schoolgebouwen
zijn gesticht, volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van be-
stuur; deze is nog niet vastgesteld.
De vergoeding voigens deze algemene maatregel van bestuur zal gelden
ten behoeve van de vôör 1 januari 1956 gestichte lokalen van openbare
scholen, doch zal ook van toepassing zijn op vöör genoemde datum ge-
stichte lokalen van bijzondere kleuterscholen.
In de memorie van toelichting, behorende bij het wetsontwerp wordt voor
de berekening van die vergoeding uitgegaan van een 60-jarige annuïteit en
een rentepercentage van 3%. Dit zal volgens die toelichting vermoedelijk
neerkomen op de volgende bedragen:
300,per lokaal voor scholen gebouwd vöör 1940
950,in de jaren 1946 t/m 1953 en
115o|in 1954 of later.
Aan de hand van deze bedragen is berekend het bedrag van de ver-
goedingen, die elk schoolbestuur vanaf 1 januari 1956 tot heden zijn
voorschotten daarop uitgekeerd waarschijnlijk zal ontvangen. Deze
vergoeding is voor de Vereniging Bijzondere Protestantse Kleuterschool
en het r.-k. Kerkbestuur van O.L. Vrouw Hemelvaart ontoereikend om
gedurende de eerste jaren aan de aangegane financiële verplichtingen te
kunnen voldoen. Dit komt omdat deze vergoeding, zoals hiervoor al werd
vermeld, gebaseerd is op een 60-jarige annuïteit en een rentepercentage
van 3%, terwijl de gemeentelijke bijdrage volgens de vervallen verordening
uitging van afschrijving (aflossing) in 40 jaren en van de werkelijk ver-
schuldigde rente, die hoger is dan 3%
Genoemde schoolbestuuren hebben ons verzocht om hen uit de financiële
moeilijkheden te helpen. Een mogelijkheid daartoe is aanwezig indien Uw
Raad zou besluiten, dat te rekenen met ingang van 1 januari 1956 de op
31 december 1955 bestaande scholen, waarvoor op die datum subsidie
genoten werd krachtens de genoemde „Verordening subsidiëring bijzondere
kleuterscholen", voor hun gebouwen met bijbehorende gronden en inrichting
aanspraak zouden kunnen maken op de gemeentelijke bijdrage, die was
opgenomen in de artikelen 17c en 19 van die verordening (bijdrage in
de kosten van voorziening in schoollokaien) en wel onder bepaaide voor-
waarden, die opgenomen zijn in het ontwerp-besluit.
Om een inzicht te verkrijgen in de financiële gevolgen is voor elk
schoolbestuur een berekening gemaakt van de door de gemeente gedurende
de eerste jaren voor te schieten bedragen. Aangenomen is, dat de vergoe-
ding ingevolge artikel 126 der wet gedurende een periode van 60 jaar
vanaf de datum van opening van de school zal worden toegekend en reke-
ning is gehouden met het aantal kleuters over 1958.
De uitkomst van die berekeningen is als volgt: