26 februari 1959.
55
lasting te verzoeken, zonder eerst de raad in de gelegenheid te stellen
zelfstandig dekking te zoeken naar zijn inzicht, voor een tekort tot
een omvang als zij anders gedekt willen zien uit de reserve.
De heer Verkouw wil in de eerste piaats namens de financiële commis-
sie een woord van erkentelijkheid spreken, dat de suppletoire begrotingen
waarin ook de kredieten die de raad nu heeft gevoteerd zijn verwerkt, in
de financiëie commissie zijn behandeld. Spreker neemt aan dat de vrede
tussen de financiële commissie en het college volledig is getekend.
De Voorzitter: „Het was hoogstens koude oorlog".
De heer Verkouw zegt, dat de heer Pliester de nota van gedeputeerde
Staten min of meer uitvoerig heeft besproken. Burgemeester en wethou-
ders hebben in hun antwoord het standpunt van de meerderheid van de
raad, n.l. liever met wijlen van Speijck de lucht in dan de belastingen te
verhogen, vertolkt. Spreker wil er nog op wijzen, dat de fractie van de
P.v.d.A. het met het antwoord van burgemeester en wethouders, op grond
van de motieven die hier reeds bij herhaling naar voren zijn gebracht,
niet eens kan zijn. Zijn fractie blijft van mening, dat de raad door te
weigeren de inkomsten te verhogen, een speculatief en onvoorzichtig be-
leid voert. Ook de uitvoering van nieuwe werken wordt door dit beleid
geremd. De raad zou naar de mening van zijn fractie in elk geval zijn
goede wil kunnen tonen.
Wethouder Corver kan het betoog van de heer Pliester wel voor een
groot deel onderschrijven. Spreker gelooft wel dat burgemeester en wet-
houders op de juiste wijze op de bezwaren van gedeputeerde staten geant-
woord hebben, omdat de raad inderdaad in meerderheid van mening is dat
belastingverhoging op dit punt niet gerechtvaardigd zou zijn en nu temeer
niet omdat, zoals de minister van binneniandse zaken gisteren heeft me-
degedeeld, zeer binnenkort de regeling van de financiële verhouding tus-
sen rijk en gemeenten nader onder het oog zal worden gezien. Spreker
acht het daarom beter om af te wachten hoe de financiële situatie zai
worden. Spreker gelooft niet dat het juist is, zoals de heer Verkouw heeft
gedaan, om te zeggen dat de raad liever met van Speyck de lucht ingaat
dan de inkomsten te verhogen. De raad wil de inkomsten wel verhogen
maar niet op een wijze waardoor één bepaalde groep de lasten zal moeten
dragen.
De heer Verkouw is zeer benleuwd te horen op welke wijze de wethou-
der de inkomsten dan zou willen verhogen.
Wethouder Corver ziet op het ogenblik geen aanleiding om daarover te
spreken. Burgemeester en wethouders wachten dus op de nieuwe regeling
van de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten. Spreker meent
dat de gemeente niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het tekort
op de begroting maar dat deze verantwoordelijkheid bij de rijksoverheid
ligt, die jarenlang in gebreke is gebleven om de gemeenten die inkomsten
te geven die zij nodig hebben.
Mr. Rutgers kan zich met het betoog van de wethouder volkomen ver-
enigen. Hij gelooft niet dat het juist zou zijn om in krassere bewoordin-
gen aan gedeputeerde staten te antwoorden dan door het college is voor-
gesteld. Spreker neemt aan dat gedeputeerde staten hun inzicht op hun
motieven naar voren hebben gebracht, maar de raad heeft zijn eigen
motieven. Het gaat daarom, dat de raad nu toch mag afwachten wat de
nieuwe wet financiële verhouding tussen rijk en gemeenten voor de ge-
meente zal opleveren. Spreker zou dus willen voorstellen om de brief zoals
het college die heeft ontworpen, in te zenden.