58
26 februari 1959.
afgegaan zijn op hun eigen gevoel en smaak. Spreekster meent dat dit
standpunt vrij aanvechtbaar is. Bovendien gelooft zij, dat het voor de
welstandscommissie moeilijk te verwerken zal zijn dat haar advies min
of meer terzijde wordt gelegd. Indien het juist is dat de versiering ondanks
dat zij niet gesubsidieerd wordt, toch wordt aangebracht, dan wordt in
vrij sterke mate de vrijheid van de instantie die deze versiering wenst
aangebracht te zien, aangetast, door dat het mogelijk kan zijn dat door
het onthouden van de subsidie de versiering niet kan worden aangebracht.
Ondanks dat de versiering een belangrijk onderdeel vormt van de uitbrei-
ding, laat men het schoolbestuur eigenlijk niet vrij in het aanbrengen van
een versiering, terwijl er uitdrukkelijk is vastgesteld, dat de versiering
niet in strijd is met geloof en zeden. Spreekster gelooft dat dat criterium
wel aangelegd moet worden. Spreekster vraagt of burgemeester en wet-
houders het in het algemeen als gewenst zien, dat de overheid toelaatbare
versieringen wel of niet subsidieert naar gelang van het feit dat de kunst-
prestatie al of niet aan hun smaak beantwoordt Voorts vraagt spreek-
ster of het juist is dat de overheid tegenover de kunst een kritiserende
houding aanneemt en zich niet houdt aan het oordeel van de daartoe
bevoegde instanties
De heer Zegwaart zegt, vooraf te willen verklaren, dat hij zich niet be-
voegd acht om het werk van deze kunstenaar te beoordelen. Spreker is
vanmorgen eens een kijkje gaan nemen op het bouwwerk waar hij de heer
Wiesman aantrof die het betonrelief heeft ontworpen. Ook de heer van
der Linden was daarbij aanwezig. Op het werk stond dezelfde maquette
op 1/10 van de ware grootte, die bij het college de maat heeft doen over-
lopen. Spreker heeft de kunstenaar gezegd, dat hij niet wist wat het
voorstelde en dat hij het helemaal niet mooi vond. Op de bouwplaat was
voorts aanwezig een uitslag van het hele geval groot 7x2 meter. Op zijn
vraag heeft de kunstenaar verteld, dat wat aan de binnenkant komt, een
uil voorstelt, het symbool van de wijsheid. Hoewel spreker het gevoel heeft
dat een uil er wel wat anders uitziet, kan men bij nadere beschouwing in
de middenfiguur een uil onderkennen. Verder behelst de voorstelling een
groep jongens die de school, beladen met wijsheid, verlaten. Aan de bui-
tenkant stelt de middenpartij een onderwijzer voor. Door het aanbrengen
van glas in de gaatjes die er zijn, correspondeert de uil op de onderwij-
zer. Spreker vindt dit toch wel aardig gevonden. Aan weerskanten van de
onderwijzer bevat de voorstelling een klas met jongens.
Hoewel spreker geen bewonderaar van Picasso is, begrijpt hij toch niet
dat burgemeester en wethouders geen medewerking willen verlenen voor
het verlenen van de subsidie van f 2500,Spreker vraagt of de bevoegd-
heid om een dergelijke subsidie toe te kennen bij burgemeester en wethou-
ders berust of dat de raad daar ook nog iets in te zeggen heeft. Hoewel
spreker abstracte kunst niet kan waarderen wil hij er toch rekening mee
houden, dat er bij de mensheid schijnbaar op dit terrein iets aan het ver-
anderen is, waarvoor hij wijst op de belangstelling die er is voor jazz
en hotmuziek. Deze school zal wel een jaar of 70 blijven staan. Zou men
in de hall als versiering een zoetelijke voorstelling aanbrengen, dan zal
de jeugd over 30 jaar zeker zeggen, dat de mensen in de tijd dat de
school gebouwd werd geen smaak hadden. Spreker acht dat niet onmoge-
lijk en hij wil daar ook wel rekening mee houden. Ondanks dat hij de
voorstelling niet mooi vindt staat hij er toch ook weer niet zo afkerig
tegenover dat zij voor mensen van deze eeuw niet aanvaardbaar zou zijn.
Spreker begrijpt dan ook niet dat burgemeester en wethouders geen sub-
sidie hebben willen verlenen. Indien burgemeester en wethouders het be-
tonrelief zelf in ogenschouw hadden genomen en zich niet hadden blind
gestaard op de maquette, dan zouden zij misschien tot een andere con-
dusie zijn gekomen. Spreker betreurt het dat het zo gelopen is. Hij zou