26 februari 1959.
59
het eehter buitengewoon op prijs stellen indien burgemeester en wethou-
ders alsnog de in uitzicht gestelde subsidie zouden willen verlenen.
De heer Verhoeven neemt aan, dat de figuur die een uil moet voorstel-
len daarmede wel enige gelijkenis zal hebben. Zo zijn er schilderijen waar-
van een leek zou zeggen dat het b.v. een gebakken ei voorstelt terwijl het
een ondergaande zon blijkt te zijn. Spreker neemt aan dat het merendeel
van de raadsleden dergelijke kunstuitingen niet kan beoordelen. Spreker
meent te mogen zeggen, dat de opdrachtgever de voorstelling ook niet
mooi vindt. Het gaat hier echter om het feit of de overheid dergelijke
werken op hun kunstwaarde mag beoordelen. Spreker is van mening dat
het niet mag. Of burgemeester en wethouders hiervoor subsidie willen
verlenen kan hier rustig buiten beschouwing blijven.
Mr. Rutgers is het in eerste instantie wel met de heer Verhoeven eens.
De vragen van mevr. van der Meulen vinden eigenlijk een afsluiting in
vraag 7. Vraag 8 hangt er alleen wat aan. Spreker gelooft n.l. dat het
zo is, dat, wanneer dergeiijke besturen bouwvergunning krijgen en er is
een zeker bedrag beschikbaar voor kunst, dat men dan min of meer over-
geleverd is aan de architect en aan de kunstenaar die door de architect
wordt uitgezocht.
Spreker hoopt van het college te vernemen hoe het in eerste instantie
met de overgelegde begroting is gegaan, in welke begroting, naar spreker
aanneemt, 2500,was begrepen voor deze kunstuiting. Heeft het college
die begroting goedgekeurd en is daarbij een voorbehoud gemaakt ten aan-
zien van een latere beoordeling van het kunstwerk? Men moet bij deze
zaak 2 dingen onderscheiden. De beoordeling van de schoonheid loopt over
de welstandscommissie dus via de bouw- en woningverordening. Daarnaast
staat de kwestie van de subsidie. Spreker zou graag willen weten hoe deze
2 zaken gelopen zijn. Wanneer burgemeester en wethouders een subsidie
hebben toegekend en daarbij geen voorbehoud hebben gemaakt, is het dan
niet onjuist dat zij daarvan niet de consequenties nemen Spreker is van
mening dat van het antwoord van deze vraag afhangt in hoeverre hier
juist gehandeld is.
De Voorzitter zegt, als volgt de vragen van mevr. van der Meulen te
beantwoorden.
AD. 1. In zijn algemeenheid wordt deze vraag bevestigend beantwoord.
Voor de artistieke verfraaiing was een bedrag van /2500,geraamd.
Indertijd is van rijkswege bepaald, dat aan openbare gebouwen en scholen
die met rijkssubsidie worden gebouwd een artistieke verfraaiing kan wor-
den aangebracht waarvoor het rijk een subsidie toekent van 1 lVz
van de bouwkosten. Deze regeling geldt niet voor de gemeenten. Wel zijn
er enkele gemeenten die naar analogie van de rijksregeling een gemeen-
telijke regeling hebben vastgesteld. Reeds eerder is door deze gemeente
een subsidie toegekend voor een beeldhouwwerk voor de Gerrit Barger-
school.
De raad stelt op grond van art. 72 der lager onderwijswet gelden be-
schikbaar voor de bouw of uitbreiding van een school. De uitvoering van
een dergelijk besluit is opgedragen aan burgemeester en wethouders. Bur-
gemeester en wethouders hebben dus de beoordeling van de uitgaven die
voor een school worden gedaan. Op grond van art. 255 der gemeentewet
zijn burgemeester en wethouders achteraf voor het doen van uitgaven
verantwoording schuldig aan de raad. Zou dus door burgemeester en wet-
houders een bedrag van 2500,zijn gevoteerd terwijl de raad van oor-
deel zou zijn dat zulks niet verantwoord was, dan zou de raad burgemees-
ter en wethouders daarvoor ter verantwoording kunnen roepen.
AD 2. De weigering tot uitbetaling van het subsidie van burgemeester