60
26 februari 1959.
en wethouders berust niet op de overweging dat de aard van de voorstelling
kwetsend zou zijn voor geloof of zeden.
AD 3. De meerderheid der welstandscommissie meende zich van het
geven van advies te moeten onthouden omdat zij zich op het standpunt
stelde, dat de beoordelmg aan de opdracht gevende architect diende te
worden overgelaten. De minderheid der commissie achtte het project on-
aanvaardbaar. 1 J
AD 4. Door de architect Andriessen is voorgesteld om een advies te
vragen van een commissie van hoogleraren van de Rijksacademie voor
beeldende kunsten. Dit verzoek is dus niet uitgegaan van het schoolbe-
stuur zijnde de bevoegde mstantie in deze. Bij burgemeester en wethou-
ders was bekend, dat van het schoolbestuur een verzoek over deze aangele-
genheid te verwachten was.
AD 5. Van enig enthousiasme van die zijde is burgemeester en wethou-
ders zeker mets gebleken, eerder het tegendeel.
A? 5' hetgeen in deze vergadering naar voren is gebracht kan ge-
concludeerd worden, dat men toch deze versiering aanbrengt Dit was niet
aan burgemeester en wethouders medegedeeld. Burgemeester en wethou-
ders hebben geschreven, dat zij niet bereid waren om voor dit product
J 2500, subsidie te verlenen. Er is hier geen sprake van een recht maar
van een gunst.
AD," ,Cn 8' Hier raakt men eigenlijk de kern van de zaak. Men zou heel
simpel de vraag kunnen stellen of de overheid bevoegd is om over kunst
te oordelen Spreker gaat zich nu op gevaarlijk terrein begeven gezien
het feit, dat de grootste fractie in deze raad uit liberalen bestaat. Toeval-
Iig kwam spreker in handen een artikel van Mr. H Th J P' van Maars
seveen getiteld „Over gemeentelijke kunstprijzen". Dit artikel is geschre-
ven naar aanleiding van het rumoer dat er ontstaan is over de toekenning
van de Jakob Marisprijzen in Den Haag. Mr. van Maarsseveen schrijft
o.a..- „Het feit blijft toch, dat de gemeente een financiële uitgave doet- de
pnjs die voorzover mij bekend, altijd in een geldsbedrag bestaat 'zal
moeten worden uitbetaald. Over een dergelijke uitgave zijn burgemeëster
en wethouders nu eenmaal verantwoording schuldig aan de raad." En
verder: „In het algemeen is de regel van kracht, dat de overheid erop
heeft toe te zien en er verantwoordelijkheid voor draagt, dat overheids-
gelden worden aangewend overeenkomstig het openbaar belang, waar-
voor zij ter beschikking werden gesteld." In een vervolgartikel schrijft hii
verder„Als aan zovele andere gelijkgerichte publicaties ligt ook aan het
betoog van mijn geachte opponent ten grondslag de sinds Thorbecke on-
eindig herhaalde uitspraak: dat het beoordelen van de kunst geen over-
heidstaak is. Hecht ik in het algemeen aan Thorbecke's overtuigingen niet
veel gewicht meer voor de huidige tijd, de onderhavige slogan acht ik
bovendien feitelijk goeddeels ontkracht, als ik let op de opdrachten, aan-
kopen en subsidies van overheidswege, waarbij men aan een beoordeling
van de kunst în concreto niet heeft kunnen ontkomen." Als men hierover
nadenkt dan is deze stelling ook juist. Wanneer door een gemeentebestuur
opdrachten worden verstrekt voor aankopen van kunstproducten, dan moet
men zeer zeker, al of niet met advies, de kunst in concreto gaan beoor-
delen Het spreekt toch vanzelf dat men niet in het wilde weg gaat kopen.
n dit verband wil spreker nog wijzen op een regeling waarbij beeldende
kunstenaars van gemeentewege worden geholpen. De producten die zii niet
kunnen verkopen worden beoordeeld door een adviescommissie Deze com-
missie adviseert dan aan burgemeester en wethouders een bepaald stuk
aan te kopen. Dit wordt echter dus ook weer in concreto beoordeeld.
mevr- van der Meulen is gevraagd, of burgemeester en wethouders