26 februari 1959.
61
het voorstel van de architect om een commissie van hoogleraren om advies
te vragen, hebben verworpen. Het zal heel moeilijk zijn om mensen in die
commissie zitting te doen hebben die niet zelf artistiek werkzaam geweest
zijn of nog zijn. Dit betekent, dat de deskundigen over het algemeen scher-
pe voorkeuren hebben, hetzij voor het abstracte, het impressionisme, het
naturalisme of het surrealisme en dus een subjectieve instelling hebben.
Een objectief oordeel kan men alleen maar vellen over werken van oude
meesters. Men kan over de waarde van de verschillende kunstrichtingen
van mening verschillen, maar men kan op het ogenblik niet zeggen dat
zij mooi zijn. Men moet wel onder de kunstproducten een bordje hangen
met de vermelding wat zij voorstellen. Burgemeester en wethouders zijn
daarom niet ingegaan op het voorstel van de architect om advies in te
winnen. Buitendien kunnen burgemeester en wethouders zich niet binden
aan een advies, omdat dit tot zeer gevaarlijke consequenties zou leiden
Burgemeester en wethouders toch hebben als taak toe te zien op een
juiste besteding van de gemeentegelden.
'1®er Zegwaart heeft zich de moeite getroost op het bouwwerk een
kijkje te gaan nemen. Als hem niet verteld zou zijn wat het betonrelief
voorstelde zou hij het ook niet geweten hebben. Het is bovendien verwon-
derlijk dat de uitleg die over de voorstelling aan de heer Zegwaart is ge-
geven heel anders luidt dan die aan burgemeester en wethouders is ge-
geven. Oorspronkelijk heeft men gezegd, dat de voorsteiling aan de bui-
tenkant een uil voorstelde, die de wijsheid symboliseert, en dat de gaten
naast de uil leerlingen waren die naar binnen gaan, en aan de binnenkant
een uii met de chaos er om heen. Maar nu wordt er gezegd dat het
een leraar is met leerlingen. Spreker moet toch aannemen dat burgemees-
ter en wethouders ook van deskundige zijde voorlichting hebben gekregen.
Omdat het betonrelief een onderdeel van een bouwwerk is, is het mede
onderworpen aan het oordeel van de welstandscommissie. In het algemeen
zullen burgemeester en wethouders zich wel aan het oordeel van de wel-
standscommissie refereren. Hier betreft het echter een object dat met seld
van de gemeente wordt tot stand gebracht. Burgemeester en wethouders
moeten daarom toch wel de overtuiging hebben dat een dergelijke extra
uitgave aan haa,r doel beantwoordt, n.l. dat het een decoratieve verfraaiing
een kunstwerk is. Burgemeester en wethouders waren echter unaniem van
mening dat dit betonrelief niet voor een gemeentelijke subsidie in aanmer-
kmg kwam.
Mevr. van der Meulen is het er niet mee eens dat burgemeester en wet-
houders zich een zelfstandig oordeel willen vormen over kunstuitingen.
Zij meent dat alleen ter zake kundigen daartoe bevoegd zijn. De voorzit-
ter zegt nu wel, dat een te benoemen commissie van hoogleraren van de
rijksacademie voor beeldende kunsten subjectief zal oordelen, maar dan
wordt er tenminste subjectief geoordeeld door kunstkenners en dat is heel
îets anders. Spreekster vindt het heel aanvechtbaar dat burgemeester en
wethouders zich als kunstkenners aandienen. Het is heel goed mogelijk dat
een van hen misschien veel kunst heeft gezien en kunst op haar waarde
kan beoordelen, maar zij gelooft niet, dat men aan burgemeester en wet-
houders de eis mag stellen, dat zij kunstkenners zijn en als zodanig uit-
spraken gaan doen. 6
Spreekster heeft gehoord, dat de aan te brengen versiering in eerste
mstantie al în de bouwplannen was begrepen. Burgemeester en wethouders
hebben die bouwplannen inclusief de verfraaiing op deze plaats, geaccep-
teerd. Later, toen zij de maquette hadden gezien, zijn zij hiervan terug
gekomen. Spreekster vindt het juist zeer origineel gevonden dat de openin
gen m het betonrelief corresponderen op de voorstellingen aan binnen- en
buitenmuur. De buitenkant stelt een onderwijzer voor met leerlingen die
school verlaten, waarvan de onderwijzer hoopt dat zij in de wereld de