26 februari 1959. 63 gemeester en wethouders mogen zeker bij hun wijze van subsidiëren een eigen politiek voeren. Toch is er hier wat misgelopen en misschien dat in de toekomst daaruit lering getrokken kan worden. Bij de aanbieding van de begroting voor de bouw van de school was daarin opgenomen een bedrag van 2500,voor een kunstwerk. Spreker is van oordeel, dat, wanneer burgemeester en wet- houders deze begroting goedkeuren zonder ten äanzien van de omstreden post een clausule te maken dat zij de besteding daarvan nader in de hand willen houden, redelijkerwijze aangenomen mag worden, dat zij het school- bestuur en hier met name de architect, in de besteding vrijlaten. Nu burgemeester en wethouders hun afwijzing niet baseren op grond van de bouw- en woningverordening is spreker van mening dat de subsidie alsnog moet worden toegekend. Mr. Pliester is het er in principe mee eens, dat burgemeester en wet- houders onder bepaalde omstandigheden geroepen zijn om een kunstwerk te beoordelen en dat zo objectief mogelijk te doen. Spreker is het met de heer Rutgers eens, dat, wanneer men te voren niet te kennen geeft dat men zich nog een nader oordeel voorbehoudt over het kunstwerk dat zal worden uitgevoerd, men in het maatschappelijk verkeer de verwachting heeft opgewekt, dat priori die goedkeuring is gegeven. Voor zover hij zich er een oordeel over kan vormen, kan spreker begrijpen dat er ernstig bezwaar tegen deze kunstuiting is. Nu burgemeester en wethouders zich echter geen nader oordeel hebben voorbehouden zullen zij hier een mis- schien ongelukkig iets moeten accepteren met de les dat zij het een vol- gende keer anders zullen moeten doen. Spreker vraagt of dit nu een interpellatie is. De Voorzitter geeft toe dat eigenlijk aan de raad verlof had moeten worden gevraagd of mevr. van der Meulen deze vragen had mogen stellen. Gezien de weiwillende sfeer die hier altijd heerst heeft spreker als van- zelfsprekend aangenomen dat dit verlof werd verleend. Mr. Pliester vindt dat de interpellante het de raadsleden die niet met deze zaak op de hoogte waren, een beetje moeilijk heeft gemaakt. Beter ware geweest, dat de raadsleden de maquette enz. hadden kunnen bezich- tigen, opdat zij hadden kunnen beoordelen of het oordeel van burgemeester en wethouders over het kunstwerk juist is. Spreker laat hierbij dan nog de bezwaren door Mr. Rutgers aangevoerd buiten beschouwing. Voor Ir. Tinbergen is de kern van deze zaak of de overheid kunst mag beoordelen of niet. Spreker geeft toe dat deze zaak moeilijk ligt. Hij kan zich voorstellen dat het college, wanneer er b.v. sprake is van de bouw van een nieuw raadhuis zich gaarne zal doen voorlichten over de inrichting van de raadszaal. Hij zou niet graag aan de raad of aan burge- meester en wethouders het recht ontzeggen om daarover zelfstandig een oordeel te vellen. Door het instellen van een welstandscommissie erkent men echter, dat er een terrein is waar men rechtstreeks zoveel mogelijk af moct blijven omdat dit op een of andere manier specialistisch gebied is. Spreker meent, dat men uitermate voorzichtig moet zijn met zich niet aan het advies van die commissie te houden. Spreker wil niet zeggen dat, als men de adviezen van een dergelijke commissie opvolgt, er altijd zoveel moois gemaakt wordt, maar hij maakt zich bepaald nog veel meer zorgen als de schoonheid van ons Iand in handen zou worden gelegd van colleges van burgemeester en wethouders en andere bestuurscolleges, want deze zijn daar gemiddeld niet op berekend. Mevr. van der Meulen wil een woord van dank tot de voorzitter richten dat hij haar interpellatie heeft willen toestaan en voor het feit dat hij de raad zo ruime gelegenheid heeft gegeven hierover te spreken. De heer Verhoeven is het niet eens met de mening van de heer Tinber-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1959 | | pagina 25