53
3e afd.
26 maart 1959.
Artikel 4.
Onzuivere opbreng^st.
1. Als onzuivere opbrengst wordt beschouwd:
a. al hetgeen als toegangsgelden, hetzij van de bezoekers, hetzij
voor hen van derden wordt ontvangen, onder welke naam, in
welke vorm, op welke wijze of voor welke tegenprestatie ook, om
het even of de voldoening geschiedt vôör, tijdens of na het plaats
hebben van de vermakelijkheid;
b. al hetgeen ontvangen wordt voor het deelnemen aan of het gebruik
maken van de vermakelijkheid;
c. de waarde van de zonder machtiging van burgemeester en wethou-
ders afgegeven vrijbiljetten, welke, indien zij geen aanwijzing van
rang inhouden, worden geacht tot de duurste rang toegang te geven
d. bij verenigingen, waarbij toegang tot de vermakelijkheid uitsluitend
wordt verleend op vertoon van een bewijs van lidmaatschap voor de
leden en eventueel op vertoon van een daarmee gelijk te stellen be-
wijs voor de begunstigers, de contributies van de leden voor een ge-
heel jaar, verhoogd met de bijdragen van de begunstigers, tot een
maximum voor ieder van de hoogste contributie der leden.
2. De toegangsbewijzen, die, anders dan uit liefdadigheid, worden afge-
geven tegen verminderde prijs, worden berekend naar de volle waarde.
3. Bij vermakelijkheden, gegeven door verenigingen, waartoe leden of be-
gunstigers toegang hebben zonder betaling of tegen een lager toegangs-
geld dan van anderen wordt geheven, wordt de onzuivere opbrenst ver-
hoogd, ter keuze van het bestuur, hetzij met de contributies der leden
en donateurs ineens voor het gehele jaar, hetzij met de waarde welke
wordt vertegenwoordigd door de aan hen verstrekte toegangsbewijzen,
na aftrek van hetgeen daarvoor wordt ontvangen.
De waarde van deze toegangsbewijzen wordt gesteld op de hoogste prijs,
welke voor de rang waartoe het toegangsbewijs toegang geeft, door de
bezoekers moet worden betaald, of, indien het toegangsbewijs toegang
geeft tot niet voor betalende bezoekers bestemde plaatsen, op de prijs
welke voor de duurste rang moet worden betaald.
4. Niet als onzuivere opbrengst wordt beschouwd het bedrag van de ver-
schuldigde belasting.
Artikel 5.
Vrijstellingen.
Van belasting zijn vrijgesteld:
a. bijeenkomsten, welke op zichzelf een uitsluitend godsdienstig, we-
tenschappelijk, opvoedkundig, sociaal of politiek karakter hebben, mits
daarbij geen batig saldo wordt beoogd en waaraan geen vermakelijkheid
in de zin van deze verordening is verbonden of alleen een, welke dient
als sobere toelichting of zeer bijkomstige opluistering;
b. uitvoeringen van amateurtoneel, -muziek, -zang of -gymnastiek, welke
uitgaan van verenigingen, welke krachtens haar statuten tot taak heb-
ben het beoefenen van toneel, muziek, zang of gymnastiek, mits geen
batig saldo wordt beoogd;