72
4e afd.
23 april 1959.
VERZOEK OM MEDEWERKING TOT DE STICHTJNG
VAN EEN BEJAARDENCENTRUM OP HET TERREIN VAN HET
„OVERBOS" AAN DE HERENWEG.
Aan de Raad,
In Uw vergadering van 26 februari 1959 werd om preadvies in onze
handen gesteld een brief van het Regenten-College van de Stichting Huize
,Sint-Bavo", alhier, d.d. 23 februari 1959, waarin Uw College werd ver-
zocht er toe mede te werken, dat de Stichting een positief advies ontvangt
van de Commissie voor de Gemeenteiijke Plannen van de Provinciale Pla-
nologische Dienst voor de bouw van een r.-k. bejaardencentrum op het
terrein van het „Overbos" aan de Herenweg.
Reeds eerder te weten bij brief van 13 april 1957 heeft het Regenten-
College U verzocht de mogelijkheid te willen scheppen de bouwplannen
van de Stichting door de daartoe in aanmerking komende instanties te
doen voorbereiden. In ons preadvies van 19 maart 1958 (zie raadsstukken
dd 27 maart 1958 no. 49) stelden wij U voor te besluiten aan het Regen-
ten-College te berichten, dat de gevraagde medewerking, om de redenen
als aangegeven in ons preadvies, niet kon worden verleend.
Na ampele discussie is in Uw vergadering van 27 maart 1958 besioten
dat het punt van de agenda zou worden afgevoerd, omdat U aan het
Regenten-College eerst de gelegenheid wilde geven zelf nog eens zijn
belangen bij de Commissie voor de gemeentelijke plannen te bepleiten,
terwijl ons college aan het Regenten-College bij die commissie een Jntïo-
ductie zou verlenen. Bij brief van 2 april 1958 waarvan wij een afschrift
hebben gezonden aan het Regenten-College hebben wij aan de genoemde
commissie verzocht medewerking te verlenen voor het contact dat het
Regenten-College met haar zou zoeken. t u„,
Uit de thans aan U gerichte brief van 23 februari j.l. blijkt met, dat het
Reeenten-College contact met de Commissie heeft gehad, wel zou, naar wij
hebben vernomen, over deze aangelegenheid een gesprek zijn gevoerd met
een hoofdambtenaar der provincie; dat college stelt dat naar zijn mening
in de eerste plaats de gemeente op grond van haar eigen taak zou moeten
trachten met het Regenten-College een positief advies van de commissie
te verkrijgen.
Aivorens ons advies ten aanzien van deze brief te geven willen wi] m
het kort weergeven welk standpunt wij de laatste jaren ten aanzien van
de bebouwing van het Overbos hebben ingenomen.
De bestemming van het Overbos is geregeld bij de algemene herzienmg
van het uitbreidingsplan LI, vastgesteld bij raadsbesluit van 27 maart
1930 no 26, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van zo
augustus 1931, no. 61. In dit plan zijn op de buitenplaatsen Kennemerduin,
Overbos en Kennemeroord enige lanen geprojecteerd, alsmede een zeer
verspreide bebouwing.
Ofschoon niet voldaan is aan het voorschnft van artikel 36, lid'5, der
Woningwet, dat een plan van uitbreiding ten minste eenmaal in de 10 ]aar
wordt herzien, heeft het plan zijn rechtsgeldigheid niet verloren. De reSe-
ring verklaarde bij de herziening van de Woningwet in 1931 ter zake: „Het
voorschrift dat een plan herzien wordt, heeft niet ongeldigheid bij gebreke
van herziening ten gevolge"
Ter voorkoming van misverstand willen wij er op wijzen, dat de vraag
inzake de rechtsgeldigheid van het uitbreidingsplan aan de Glip van
1934 welke in 1947 in Uw Raad ter sprake kwam, een andere zaak
betrof. Toen ging het er om of de partiële herziening van 1940 tevens
kon worden beschouwd als een herziening van het gehele plan, dus ook
van het niet herziene gedeelte. Deze vraag bleek toen ontkennend te
moeten worden beantwoord.