72
4e afd.
23 april 1959.
het naar aanleiding daarvan genomen raadsbesluit van 27 maart 1958 heb-
ben wij hierboven reeds melding gemaakt.
Zoals wij daarbij reeds aangaven heeft het Regenten-College van de mo-
gelijkheid, bij Uw besluit geboden en door ons in Uw opdracht verder
geopend, geen gebruik gemaakt, omdat het meent dat het op Uw weg zou
liggen de medewerking van de hogere autoriteiten te verkrijgen. Dit stand-
punt zou misschien ingenomen kunnen worden, indien Uw Raad in principe
besloten had de gevraagde medewerking aan de bouw van het bejaarden-
centrum door middel van een herziening van het uitbreidingsplan te ver-
lenen. U hebt evenwel besloten de argumenten genoemd in ons preadvies
eerst te zullen beoordelen en een standpunt omtrent de bestemming van
het Overbos eerst te zullen bepalen nadat belanghebbende in de gelegen-
heid was gesteld zijn belangen zelf te bepleiten bij de hogere stedebouw-
kundige instanties.
Nu het Regenten-College blijkbaar deze weg niet heeft willen inslaan
acht de meerderheid van ons college geen termen aanwezig U voor te
stellen op het nieuwe verzoek van het Regenten-College in te gaan. Zij
handhaaft nog steeds haar destijds tegenover U kenbaar gemaakte me-
ning, dat het Overbos, gezien zijn unieke ligging en gesteldheid, onbe-
bouwd dient te blijven. Zij weet zich in die mening, behalve door de op-
vattingen levende bij de Provinciale Planologische Dienst en de Rijksdienst
voor het Nationale Plan, gesteund door een rapport naar aanleiding van
het door Uw Raad vastgestelde uitbreidingsplan-in-hoofdzaak door de di-
recteur van het Staatsbosbeheer in 1954 opgemaakt; daarin is het Overbos
ingedeeld bij de „beperkt te beschermen gebieden", dat zijn die gebieden
die uit een oogpunt van landschapschoon en ook voor de natuurwetenschap
van zoveel betekenis zijn, dat het behoud er van als natuurruimte ware
na te streven.
Zij weet zich daarin tenslotte bevestigd door de in opdracht van ons
college door onze stedebouwkundig adviseur opgestelde „Nota inzake de
bestemming van de buitenplaatsen in de gemeente Heemstede" d.d. 6
maart 1959, waarin o.a. wordt geconcludeerd, dat het Overbos vrij van
bebouwing dient te blijven. Bovendien is zij van mening, dat het door het
Regenten-College thans ingediende plan, afgezien van de bovengenoemde
argumenten, reeds hierom niet aanvaardbaar is, omdat het daarop aange-
geven bebouwingspercentage te hoog is.
Gebleken is dat de Commissie voor de Gemeentelijke Plannen voor de
bebouwing van Kennemeroord en Kennemerduin met het hoge bebouwings-
percentage van 8 genoegen heeft genomen op de voorwaarde dat het
Overbos onbebouwd zal blijven. Het bebouwingspercentage van het thans
ingediende plan voor het Overbos is echter zelfs 8,85 Daarbij komt nog
dat tengevolge van de in het bouwplan geprojecteerde binnenplaatsen het
buiten de bebouwing blijvende gedeelte van het Overbos in feite slechts
84,30 bedraagt.
De meerderheid van ons college stelt U daarom voor, door middel van
vaststelling van bijgevoegd ontwerp-raadsbesluit, met uitzondering van de
daarin tussen geplaatste zinsnede, te besluiten de door het Regenten-
College bij zijn brieven van 13 april 1957 en 23 februari 1959 van U ge-
vraagde medewerking, op grond van de hierboven genoemde overwegingen,
niet te verlenen.
Mocht Uw Raad evenwel na overweging van het bovenstaande toch van
gevoelen zijn, in het huidige stadium nog niet definitief tot weigering van
de gevraagde medewerking te moeten besluiten, dan stelt zij U voor door
handhaving van Uw besluit van 27 maart 1958 en onder afwijzing voor-
alsnog van de thans gevraagde positieve medewerking, het Regenten-
College in de gelegenheid te stellen alsnog zijn belangen bij de Provin-
ciale Planologische Dienst en eventueel bij de Rijksdienst voor het Natio-