7 januari 1960.
Wij zullen als land, en indirect als gemeente, dus heus wel weer een
veertje van de mond kunnen blazen, tenzij Den Haag weer met het zullen
we zeggen ,,brute" potlood begint te werken.
Er hebben in de nummers van 7 oktober en van 25 november j.l. in
Economisch Statistische Berichten interessante artikelen gestaan over
doelmatigheid bij de overheid, waarin de schrijvers er op wezen, dat in
het bedrijfsleven de mogelijkheid bestaat voortdurend op verbetering van
de doelmatigheid bedacht te zijn, doordat op velerlei wijze kosten en nut
van de handelingen in een bedrijf tegen elkaar kunnen worden afgewogen.
Deze mogelijkheid bestaat uiteraard ook in de overheidsbedrijven. Bij een
groot deel van het overheidsapparaat daarentegen is een maatstaf voor
de doelmatigheid in zekere zin afwezig en de schrijvers gaan in deze arti-
kelen na op welke wijze het „doelmatigheidsklimaat" zoveel als mogelijk
is een overeenkomst kan gaan vertonen met dat in het bedrijfsleven. Zij
doen daarbij diverse suggesties, welke in Uw college voorzover U er iets
in te zeggen heeft, omdat U zozeer aan de voorschriften van Den Haag zijt
gebonden, gaarne ter bestudering van de mogelijkheid tot invoering, aan-
beveel.
Over een enkel onderdeel van die suggesties moge ik nog iets zeggen
en wel voorzover een vergroting van de verantwoordelijkheid en van een
grotere differentiatie in de individuele salarissen aangaat. In vroegere
jaren heb ik er al eens op gewezen, en wel in de tijd dat wij in Den
Haag grote regeringsdiensten bezaten, die aan een ieder, ook aan de ge-
meenten, ongeveer ieder onsje zelfstandigheid benamen, omdat het moest
(we konden niet anders omdat we voor een lege schatkist stonden met
een enorm programma van wederopbouw) dat de overheid een slechte
werkgeefster was. Die bureaux hebben een veel te lang leven gehad, omdat
er moeite bestond om de verschillende functionarissen te doen afvloeien.
Het gevolg was dat eerst de meest abele krachten afvloeiden en dat wat
ik „kneusjes" pleegde te noemen, bleven. En dit met desastreuze gevolgen.
Een soortgelijke situatie gaat ontstaan, ook in onze gemeente, wanneer
de overheid er niet toe overgaat om betere krachten van hoog tot laag
beter te belonen. Dan blijven slechts de ouderen die niet meer veranderen
kunnen en de „kneusjes" over. Ik wijs als voorbeeld op de ongezonde si-
tuatie die bij het onderwijs is gaan bestaan. Daar heeft de centrale over-
heid te laat ingegrepen en het gevolg is, dat er een vacuum is gaan be-
staan in de bibit (in het jonge groen) dat de onderwijsloopbaan niet meer
koos. Hoe werden mensen van een ontzaglijke eruditie, die voor de aan-
kweek van goede leerkrachten voor de gehele samenleving broodnodig zijn,
tot voor kort niet beloond? En de gevolgen zijn nu voelbaar. Het kost
grote moeite om voor het gewone lager onderwijs over de gehele linie
leerkrachten aan te werven. Omdat er zo weinig zijn gaan de overgeble-
venen in vele gevallen extravagante eisen stellen. De wethouder voor het
onderwijs en de bijzondere schoolbesturen weten er over mee te praten.
Indien hier niet wordt ingegrepen, zitten we over weinig jaren met een
soortgelijke situatie over de gehele bezetting van ons werklieden. en amb-
tenarenkorps. Ten detrimente van de waarlijk goede ambtenaren en werk-
lieden, die we thans bezitten, en ten bate van de minder goede krachten.
AIs er over automatie wordt gesproken, dan zit er in de automatie der
salarisschalen bij de overheid en mutatis mutandis in de werklieden-
schalen een veel te grote automatie. Met de simpele slogan van ,,merit-
rating", die trouwens alleen voor werklieden zou gelden, komen wij er
niet. Hier moeten waarlijk grootse maatregelen genomen worden. Voor
een veel simpeler methode van beloning naar verdienste, wat toch eigenlijk
de vertaling van merit-rating is, moge ik zo aanstonds Uw aandacht
vragen.
Wel doet onze gemeentelijke overheid het hare door zoveel mogelijk
binnen de salarisschalen te blijven en hier en daar extra periodieke ver-