7 januari 1960.
21
t. Over het algemeen kan mijn fraetie zich verenigen met het beleid van
Uw college over het afgelopen jaar, zij het dat wij in politicis nog wel
eens tegenover elkaar hebben gestaan. Persoonlijk is dat echter nooit ge-
weest, wij stellen er gaarne prijs op dat te verklaren.
Seneca heeft in zijn Brieven ergens eens gezegd, dat het onbezonnenheid
is te veroordelen wat men niet kent. Wij weten dat van onszelve, wij ne-
men dat ook gaarne aan van anderen.
Wij hebben het bij voorgaande gelegenheden wel eens gehad over een
biologisch wonderlijk verschijnsel (zij die de historie kennen weten het
en voor de anderen is het nu niet meer aardig). Ik bedoel het ambtenaren-
reglement. Onze fractie is uiterst dankbaar dat dit kind er is, als ik het
tot het laatste in het biologische mag houden. Wij geloven, dat deze
nieuwe codificering van wat niet meer hanteerbaar was en bijna op mili-
taire salarisregelingen leek (ik heb daarvan een ongelooflijk respect voor
sergeant-majooradministrateurs overgehouden) uiterst heilzaam zal wer-
ken.
Ik mag deze algemene beschouwingen niet eindigen zonder mijn respect
te hebben betuigd voor de leider van de afdeling financiën, dat hij ons zo
tijdig in het bezit heeft kunnen stellen van de begroting met bijbehorende
cijfers over het jaar 1960. Ik vind het in het bijzonder voor hem spijtig,
dat wij die begroting niet in 1959 nog hebben kunnen goedkeuren. Dat was
echter het gevolg van een samenloop van omstandigheden, waaraan wij
geen van allen iets konden doen.
Voorts wil ik dank brengen aan de ambtenaren en de werklieden van
deze gemeente voor de wijze waarop zij ten behoeve van alle gemeentena-
ren hun werk hebben verricht en wil ik de gemeentesecretaris danken voor
de leiding die hij aan zijn mensen heeft gegeven en de ontvanger, het
hoofd van de politie en de andere hoofdambtenaren en directeuren voor
hun leidinggevende arbeid.
Tenslotte veroorlove U mij, M. de V. een woord van dank voor Uw
aigemene leiding, moge het U onder Gods Zegen gegeven zijn ook het jaar
1960 voor de gemeente Heemstede tot een goed slot te brengen".
Mevrouw van der Meulen zegt: „Er is geen beter gebruik dan alle amb-
tenaren en werklieden in gemeentedienst een hartelijk woord van dank te
zeggen voor de arbeid die zij in het afgelopen jaar hebben verricht. Ik
weet dat de prestatiebeloning en de werkclassificatie belangrijke dingen
zijn, die zeer goed kunnen werken, maar toch is er bij mij een zekere
angst, dat bij deze nieuwe wijze van salariëring de plaats van de mens in
het gedrang komt. De prestatiebeloning die bij de spoorwegen en poste-
rijen is ingevoerd, heeft daar nogal enige weerstand gewekt.
Het samenstellen van de gemeentebegroting 1960 is waarschijnlijk voor
allen die hieraan gewerkt hebben, het college van burgemeester en wet-
houders en de ambtenaren, geen gemakkelijke en zeker geen opwekkende
taak geweest. Evenmin is het houden van algemene beschouwingen hier-
over dit jaar aantrekkelijk. Het tekort van f 350.000,maant tot voor-
4 zichtigheid en verklaart gedeeltelijk de weerstand bij burgemeester en wet-
houders om aan de wensen tegemoet te komen, die bij de raad of een deel
daarvan leven. Toch zal ook het college dit tekort niet als een vaststaand
gegeven kunnen zien maar hoopvol afwachten, wat de werkelijke resul-
taten voor Heemstede zullen zijn van de komende nieuwe regeling van de
financiële verhouding tussen rijk en gemeenten en van de wijziging van
de hoger- en middelbaar onderwijswet, die beide waarschijnlijk de be-
groting in belangrijk gunstige zin zullen beïnvloeden.
Natuurlijk verheugt onze fractie zich hierover, al beseft zij, dat ook
deze nieuwe wet niet het begeerde herstel van de financiële zelfstandig-
heid van de gemeenten zal waarborgen. De wet van 1929 op de finan-
f ciële verhouding tussen het rijk en de gemeenten heeft nooit de kans