26
7 januari 1960.
die vakdocenten op de duur geheel vervangen. Ook de bamboefluit, vaak
door de leerlingen onder leiding zelf vervaardigd, is een eenvoudig instru-
ment. Het maken en het bespelen kan of door de klasseonderwijzer aan-
geleerd worden of door een iid van het pijpersgilde, die de gezellengraad
heeft behaald. Dit alles is meer een kwestie van sterk stimuleren dan van
hoge kosten, al zou een investering op dit terrein volkomen verantwoord
zijn.
Ik wil hier wijzen op het rapport van de Delftse Culturele Raad, een
commissie uit de raad, waarin wordt gezegd: ,,Een programma van cul-
turele vorming voor de lagere schooljeugd wordt noodzakeiijk geacht en
eigen creatieve expressies binnen schoolverband moeten worden bevorderd.
De amateuristische cultuurbeoefening, muziek, zang, toneel enz. dient op
een nieuwe leest te worden geschoeid. Het toneel en het literaire leven wor-
den in verhouding tot de andere vakken van kunst te weinig van over-
heidswege gestimuieerd". Het muziekonderwijs op de lagere scholen be-
oogt toch alleen het aanleren van de eerste beginselen waarop later kan
worden voortgebouwd b.v. bij de Volksmuziekschool.
Het bijwonen van jeugdconcerten en jeugdtoneelvoorstellingen stuit ook
af op de bezwaren: „te duur" en „een taak voor de ouders". Weer dezelfde
tendens. Hoe lang nog zal de Heemsteedse jeugd de lagere schooi verlaten
zonder een echt concert of een toneelvoorstelling te hebben bijgewoond
Is dat in deze tijd op cultureel gebied niet te armelijk
In de memorie van antwoord wordt het geven van muzieklessen als
vakonderwijs aan de ulo-scholen wel belangrijk geacht, wat blijkt uit het
aanvankelijk voornemen, hiervoor een bedrag op de begroting uit te
trekken. Toch deinst men weer terug voor de eventuele kosten. Inspirerend
beleid inzake muziekonderwijs op de openbare lagere scholen zou tot ge-
volg hebben, dat ook op de bijzondere schoien muziekonderwijs zou worden
ingevoerd.
Bij dit hoofdstuk is nu ook weer een duidelijke scheiding der geesten,
zoals ik in de aanvang van mijn algemene beschouwingen heb gesteld.
Deelhebben aan de cultuur, medewerken aan de cultuur en mede verant-
woording dragen voor de cultuur zijn nog geen gemeengoed van de ar-
beidende mensen. Het moderne socialisme ziet hier een grote en belang-
rijke taak, een opdracht, niet alleen voor het socialisme, ook voor de
overheid: n.l. een opvoedende taak. Een groot deel der werkers heeft zich
voldoende vrije tijd en ook (enige) materiële mogelijkheden veroverd, om
tot een leven rijker aan cultuur toe te komen. Tussen haakjes wil ik' op-
merken om alie misverstand te voorkomen dat het moderne socia-
lisme zeer zeker ook op het materiële terrein een arbeidsveld blijft houden
en voor zich niet. De weg naar cultuur is nog niet gevonden en er ont-
breekt voor de massa nog teveel de kennis van de mogelijkheden op dit
terrein. Hier is beslist een taak, in de eerste plaats ten opzichte van de
jongeren in de schoolleeftijd, die niet kan worden overgelaten aan het
particulier initiatief, zoals uit de memorie van antwoord de opvatting van
burgemeester en wethouders blijkt te zijn. Hier is volgens onze opvat-
ting een leidinggevende, een inspirerende taak voor de overheid. Waar-
schijnlijk denkt men nog teveel aan de vroegere leidende klasse, die de
weg naar cultuur behoorde te kennen en vergeet men de grote groep die
nu de materiële mogelijkheden begint te krijgen, maar nog niet deze
weg gevonden kân hebben. Blijkt dit b.v. niet uit het feit, dat de leden van
de Heemsteedse Kunstkring bijna allen voortkomen uit de oude groepen,
die al deel hadden aan de cultuurVoor de subsidie van f 2000,aan dezë
kunstkring voeien wij veel, maar wij menen, dat dit grote bedrag beter
verantwoord zou zijn, indien een bredere kring aan deze manifestaties deel
had. Dit te propageren zou een mooie taak voor de kunstkring zijn, zo
nodig gestimuleerd door het gemeentebestuur. In dit opzicht schiet vol-
gens ons de memorie van antwoord tekort.