4
7 januari 1960.
laten we hem voor het gemak mijnheer Jansen noemen, door zijn en onze
gemeente kuiert, dan zal hij wellicht niet ontevreden zijn over hetgeen in
de laatste tijd tot stand gekomen is aan openbare gebouwen en grotere
bouwwerken van particuliere aard. De heer Jansen zal zich nog steeds
verheugen over het juweel van een stationsgebouw. dat wij in Heemstedt
hebben verworven, en hij zal met bijzonder veel genoegen zijn postzegels
kopen in het nieuwe postkantoor. Als hij goed uit zijn ogen kijkt zal
hij blij zijn met de aanbouw van de St. Henricusschool, al zal hij
kien als mijnheer Jansen is zich verbaasd afvragen waarom de muur-
schilderingen in het postkantoor wêl en de kunstuiting aan de St. Hen-
ricusschool niêt door de overheid is betaald. De heer Jansen zal voorts
met vreugde het Hervormde bejaardentehuis zien verrijzen en bij het
aanschouwen van de nieuwe bouwwerken van de Bovema en van mijn
linkerbuurman zachtjes mijmeren over Maria Callas en de heer Brink.
Voorwaar, denkt de heer Jansen, de gemeente Heemstede vaart wel!
Maar hier maakt vriend Jansen een denkfout, want met al het nieuwe,
wat Jansen zag, heeft de gemeente slechts uiterst terzijde te maken gehad.
De taak van de gemeente bij al dit nieuw gebouwde heeft zich bij
wijze van spreken slechts beperkt tot het recht leggen van een aantal
straatstenen vöör de nieuwe percelen.
Ik vertel dit verhaal om twee punten te adstrueren.
In de eerste plaats blijkt uit het verhaal van de heer Jansen opnieuw,
dat de gemeente Heemstede en dat schuilt ook in Uw nieuwjaarsrede,
M. de V., achter blijft. Rijks- en provinciale overheid, van overheidswege
gesubsidieerde instellingen en instellingen zonder subsidie, particulieren,
zij allen bouwen en vernieuwen, bouwen aan de toekomst en houden in
stand wat het verleden gaf. De gemeenten, ook de gemeente Heemstede,
bouwen niet aan de toekomst en komen zelfs nauwelijks aan instand-
houding van het verworvene toe, getuige hier b.v. de gebouwen van de
bedrijven.
Deze misstand is niet of nauwelijks te wijten aan het gemeentebestuur
van Heemstede. Met een begroting voor 1960 met een nog vrij gun-
stige begroting in verband met te verwachten uitkomsten van de gemeen-
tebedrijven welke resulteert in een tekort van f 350.000,kan men
niet op reële wijze plannen voor de toekomst maken. Dat de begroting dit
tekort aanwijst is in genen dele de fout van het gemeentebestuur, niet van
het huidige en niet van enig bestuur in het verleden. Integendeel, wij
kunnen ons gelukkig prijzen de opvolgers te zijn van wijze gemeente-
bestuurders, die in het verleden weerstand hebben geboden aan de des-
tijds heersende rage van het potverteren; daarom kan Heemstede nog
steeds fier zichzelf financieren. Het tekort op de begroting en het gehele
lam-leggen van het bouwen aan de toekomst is zuiver en alleen te wijten
aan de rijksoverheid.
Nu behoor ik noch tot degenen, die door het begrotingstekort op zich-
zelve ten diepste worden geschokt, noch tot degenen, die via de enige uit-
laatklep stoom van verwensingen naar de hemel van de centrale overheid
doen ontsnappen. Ik ben mij zeer wel bewust dat de centrale overheid
noch figuurlijk en nog minder letterlijk in de hemel resideert! Ik herhaal
wat ik het vorige jaar gezegd heb: de centrale overheid moet structuur-
en conjunctuur-politiek bedrijven en daarbij kan haar de investeringen
van de lagere organen niet altijd koud laten. Maar wel is de regering
voornamelijk dus de vorige regering jaren en jaren lang in gebreke
gebleven de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten op behoor-
lijke leest te schoeien en de gemeenten de vrijheid te geven, welke niet
slechts gegeven kan worden maar ook gegeven moet worden, wil van de
territoriale decentralisatie iets terecht komen. Ik ben natuurlijk zeer
geschrokken van het courantenbericht, dat wederom de wijziging van de