7 januari 1960. 51 buurt van het station wel een behoorlijke stallinggelegenheid maar de mensen proberen het op een koopje te doen. De pauw in het plantsoen van het station is in mijn oog nog altijd een meelzak. De heer Rutgers en ik verschillen toch wel een beetje van inzicht als het gaat over het subsidiebeleid. Ik wil er helemaal niet denigrerend over praten, maar ik kan me toch niet goed voorstellen, dat de heer Rutgers voor het subsidiebeleid een soort van reglement in het leven zou willen roepen, want daar komt het eigenlijk op neer. Als men die zaak gaat re- glementeren is iedere vrijheid volkomen zoek. Naar mijn bescheiden mening zal men deze taak toch, onder toezicht van de raad, aan burge- meester en wethouders moeten delegeren; laten die het maar voor ons uit- zoeken. Burgemeester en wethouders hebben reeds toegezegd, dat, wan- neer er nieuwe subsidie-aanvragen komen of wanneer bestaande subsidies moeten worden verhoogd, zij graag willen toeiichten waarom zij deze al of niet hebben toegekend respectievelijk verhoogd. Daar komt nog bij, dat ik, ondanks het feit dat al deze subsidies in totaal f 72.000,uitmaken, daarop niet zou willen gaan piukken. Van die f 72.000,valt toch direct al een groot bedrag af te trekken voor een aantai subsidies voor sociale voorzieningen, die wij toch niet kunnen mis- sen. Dan blijft er nog een veel kleiner bedrag over voor subsidies die toch wel de moeite waard zijn om gegeven te blijven worden. Door bepaalde instanties wordt op deze subsidies gerekend. Zij kunnen met hun budget er niet zonder subsidie komen en ik vind het niet zo vreselljk erg als aan intercommunale fondsen subsidie wordt gegeven. Ik vind het hele- maal niet erg, dat b.v. het Rheumafonds van elke gemeente subsidie krijgt. Dergelijke fondsen behartigen volksbelangen, waarvoor inderdaad de gehele gemeenschap moet opdraaien. Als men dat volkomen aan het particulier initiatief overlaat, dan moet men eens zien hoe weinig daar van terecht komt. Sleehts weinigen komen er toe om 1% van hun inko- men het bedrag dat aftrekbaar is voor de belastingen voor liefdadige doeleinden te bestemmen. Als iedereen 1% van zijn inkomen aan liefda- dige uitgaven zou besteden, dan hoefde geen enkele charitatieve instel- ling of vereniging met een behoorlijk aanvaardbaar doel natuurlijk ergens om steun aan te kloppen. Het is heel erg naar, dat zo weinig mensen van hoog tot laag, zich bewust zijn van de plicht die zij hebben om dergelijke algemene instellingen van liefdadigheid te steunen. De heer Rutgers heeft er over gesproken, dat Heemstede een forensen- plaats is en dat wij daar eigenlijk toch wel rekening mee moeten houden. Ik ben dat met hem eens. Maar wij leven in een barbaarse wereld. Deze barbaarse wereld brengt ons er toe, dat wij allemaal, ieder op zijn tijd, een klein tikje farizeeër moeten zijn. Als we eens naar de omringende ge- meenten kijken en zien hoe men daar op elke woning kinderachtig knib- belt door b.v. te zeggen laat ik maar een toevallige plaatsnaam noemen „deze man is aan Haariem niet economisch gebonden en daarom kun- nen wij hem geen huis geven", terwijl wij daarentegen een royalere hou- ding aannemen, dan ben ik toch bang, dat wij tegenover die gemeenten dezelfde maatregel moeten gaan nemen. Het is toch waar, dat wij aan Haarlemse leerkrachten/leraren van lycea en andere instellingen van on- derwijs, hier woningen geven omdat Haarlem ze niet verschaft terwijl, wanneer wij eens een onderwijzer of leraar die hier woonachtig is in Haar- lem onder willen brengen, geen medewerking wordt verleend. Ik herinner hierbij aan velerlei gevallen b.v. ambtswoningen. In een geval dat ik toe- valligerwijze over een ambtswoning te beschikken had het geval is aan burgemeester en wethouders bekend vertikte Haarlem het eenvoudig om de man die daar in moest trekken en die hier een woning had, woning- ruil te geven met degene die in de ambtswoning woonde. Een doodgewone directe ruil was daardoor niet mogelijk en dat niet door de houding van

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1960 | | pagina 51