lb
4e afd.
28 januari 1960.
NOTA INZAKE HET SUBSIDIEBELEID.
Aan de Raad,
In Uw vergadering van 7 dezer is door vijf leden van Uw College de na-
volgende motie ingediend:
,,Ondergetekenden, leden van de raad der gemeente, nodigen burgemees-
ter en wethouders uit:
le. een nota te doen samenstellen omtrent het tot nu toe gevolgde sub-
sidiebeleid;
2e. het instellen van een commissie uit de raad, die burgemeester en wet-
houders van advies zal dienen omtrent het te voeren subsidiebeleid in
de meest ruime zin des woords, in overweging te nemen en de raad
met de uitslag daarvan in kennis te stellen".
Aangezien bij de stemming zich 10 leden voor en 10 leden tegen deze
motie uitspraken is het bepaalde in artikel 58 der gemeentewet van toepas-
sing, waarvan lid 1 als volgt luidt
„Bij staking van stemmen wordt het nemen van het besluit tot een vol-
gende vergadering uitgesteld, waarin de beraadslagingen kunnen worden
heropend".
Voordat de motie in Uw eerstvolgende vergadering opnieuw in behande-
ling wordt genomen stellen wij er prijs op ons standpunt ten aanzien van
die motie kenbaar te maken.
Ook na herhaalde overweging van de motie kunnen wij ons niet aan de
indruk onttrekken, dat zij in haar strekking verder gaat dan bij de be-
staande verhouding en verstandhouding tussen Uw Raad en ons college
nodig is. In het bijzonder denken wij daarbij aan de in de motie opgenomen
uitnodiging de instelling van een commissie van advies in overweging te
nemen.
In het algemeen verslag over de ontwerp-begroting 1959 hebben verschil-
lende leden als hun oordeel uitgesproken, dat het verlenen van subsidies
zich zou dienen te beperken tot die instellingen, welke directe bemoeiïngen
hebben met de eigen gemeente. Zij voegden daaraan evenwel toe geen
schrapping te beogen van reeds jarenlang toegekende subsidies, doch het
wel op prijs te stellen wanneer bij toekomstige aanvragen met het door
hen ingenomen standpunt rekening zou kunnen worden gehouden.
In onze memorie van antwoord ging ons college, dat het standpunt van
bovenbedoelde leden deelde, verder dan gevraagd was, door toe te zeggen
dat wij bij de behandeling van de begroting 1960 ernstig onder ogen zou-
den zîen of alle huidige subsidies gehandhaafd zouden kunnen blijven.
In Uw vergadering van 11 december 1958 zijn bij de behandeling van de
begroting 1959 de bovengenoemde zienswijzen door Uw Raad en door ons
college geaccentueerd doch niet gewijzigd.
Bij de beoordeling van de subsidie-aanvragen voor het jaar 1960 hebben
wij overeenkomstig onze toezegging alle aanvragen kritisch bezien.
Dit komt reeds tot uiting in onze voorstellen tot afwijzing van een aantal
nieuwe subsidie-verzoeken.
Zoals wij reeds in de memorie van antwoord op het algemeen verslag
voor de begroting 1960 mededeelden hebben wij evenwel gemeend U te
moeten adviseren de reeds sinds jaren verleende subsidies op één na
ook voor het jaar 1960 te handhaven. Wij kwamen hiertoe omdat wij niet
voldoende zwaarwegende motieven konden aanvoeren voor intrekking van
deze subsidies, die een vaste en naar uit de financiële verslagen der in-
stellingen bleek ook nodige inkomstpost voor de betreffende instellingen
betekenen, waarop zij menen staat te kunnen maken. Wij bevonden nog-