28 april 1960
204
doel is lange tijd bereikt, maar de uitgebreider werkzaamheden der bank
zijn andere doeleinden gaan dienen, b.v. de algemene economische politiek,
de positie van het rijk en het toezicht dat spreker al noemde en de rente-
politiek. Dat behoeft niet onjuist te zijn, maar waar het rijk reeds zoveel
verplichtingen op de gemeente afschuift daar hebben we vandaag
weer verschillende voorbeelden van gehad die een veel ruimer belang
dan dat van de eigen gemeente beogen te dienen, dient het rijk ook de
financiële consequenties daarvan te aanvaarden, n.l. in een geval als dit:
de noodwendige financiering met een onaantrekkelijke aandelenbelegging.
Op grond van een en ander er zou nog meer over te zeggen zijn
acht spreker het, uit een oogpunt van belang van onze gemeente, niet ver-
antwoord om hiervoor een vrij aanmerkelijke verplichting aan te gaan,
°ok al wordt dit getemperd door een kapitaaldeelneming van 10% wat
toch al een vrij aardig bedrag vormt en zeker niet, waar wij al zoveel
kapitaaluitgaven hebben te doen, bij zeer beperkte middelen.
De heer Verkouw zegt, dat volgens de heer Pliester de financiële com-
missie niet enthousiast voor dit voorstel was. Hij had er echter aan toe
moeten voegen: met uitzondering van de heer Verkouw.
Het voorstel tot uitbreiding van het aandelenkapitaal is volledig door de
algemene vergadering van aandeelhouders aanvaard en de gemeente Heem-
stede heeft destijds bij de oprichting van de bank ook in het maatschap-
pelijk kapitaal deelgenomen. Spreker voelt een tegenstelling in de woorden
van de heer Pliester, wanneer hij stelt, dat de financiële wereld aandringt
op het vergroten van het maatschappelijk kapitaal. Welnu, dat gaat thans
gebeuren en hij zou er dus blij om moeten zijn.
Bij de statutenwijziging is de Raad van commissarissen er van uitge-
gaan, dat de bank in de gelegenheid behoort te zijn, de taak te blijven
vervullen welke de gemeenten van haar verwachten, zowel in haar voor
het gemeentekrediet normale taak als in voor dat krediet buitengewone
omstandigheden. Rente en aflossing behoren krachtens artikel 240 der
gemeentewet tot de verplichte uitgaven der gemeenten en mogen dus op
geen enkele gemeente-begroting ontbreken. Dat is een zeer vêrgaande
zekerheid. Deze waarborg, gecombineerd met aandelenkapitaal en reserve,
geeft ruime zekerheid. Ondanks al deze waarborgen en dat heeft men
kunnen lezen in de brief van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten
is het i.v.m. de enorme groei toch gewenst de kapitalisatie uit te breiden.
Reservering kan stagneren. Aantrekken van het benodigde leenkapitaal
kan moeilijkheden opleveren. Dit kan de activiteit van de bank remmen.
Een vergroting van het maatschappelijk kapitaal kan dit voorkomen. De
aandeelhouders aanvaarden een verplichting tot volstorting. De bank heeft
het eigen kapitaal als werkkapitaal niet nodig.
In verband met de moeilijkheden op de kapitaalmarkt, nam de regering in
1957 het besluit door inschakeling van de Bank voor Nederlandsche
Gemeenten dat de gemeenten voorlopig het door hen benodigde kapitaal
op marktvoorwaarden centraal zouden aantrekken (zgn. centrale finan-
ciering). Deze centrale financiering had ten doel een beleid mogelijk te
maken waardoor in een periode, waarin de kapitaalvoorziening van de ge-
meenten ernstig stagneerde, de mogelijkheden ten gunste van de gezamen-
lijke gemeenten door concentratie aanzienlijk groter te maken. De rege-
ring heeft dit beleid in het nationale belang nodig geoordeeld. Deze cen-
trale financiering is tot nu toe gecontinueerd. Onze bekwame minister van
financiën, Zijlstra, denkt er nog niet over de remmen weer los te gooien.
Toen in 1956 de rentenormen voor kasgeldleningen buiten werking werden
gesteld, was de rente in een korte spanne tijds tot 7% gestegen. Er is
voorlopig niet aan te ontkomen, dat de regering ten behoeve van de gemeen-
ten regulerend op de geld- en kapitaalmarkt optreedt. De uitvoering van
gemeentelijke kapitaalwerken kan alleen geschieden, wanneer de gemeen-