28 april 1960
206
pathie voor de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, al kan ze het zelf
niet helpen dat zij aldus moet handelen, want ze wordt eenvoudig door
de centrale financieringspolitiek van de regering gedwongen dergelijke
dingen te doen. Zij is alleen maar de bemiddelende instantie. Spreker
gelooft ook niet, dat het nodig zou zijn geweest om op deze wijze het
kapitaal van de bank te vergroten. Er was nog wel een andere mogelijk-
heid geweest, n.l. door te proberen van derden te lenen om daardoor een
grotere garantie te bieden voor de geldgevers die hun leningen aan de
Bank voor Nederlandsche Gemeenten geven. Spreker is het met de wet-
houder van financiën eens als hij zegt, dat wij ons niet in een uitzonde-
ringspositie kunnen plaatsen. We hebben straks toch weer geld nodig. De
bank is onze enige bron om dat geld aan te trekken. Wij kunnen niet
zelf leningen plaatsen en we zouden ons dus inderdaad in een buitengewoon
onaangename untzonderingspositie plaatsen. Daar komt nog bij, dat het
rendement van 7 dat de heer Pliester niet zo hoog vindt, een behoor-
lijk rendement is voor een bankaandeel. Spreker maakt zich niet zo vre-
selijk ongerust over de mogelijkheid, dat de Bank voor Nederlandsche
Gemeenten zou vragen om meerdere procenten op de aandelen bij te
storten. Zou dat het geval zijn, dan betekent dat, dat er een noodtoestand
is en dan zal er ook zeker rechtstreeks geen geld zijn te krijgen. Spreker
meent dus, dat de raad dit voorstel inderdaad wel kan aannemen.
Mr. Pliester heeft met belangstelling de verschillende uiteenzettingen
aangehoord en meer speciaal die van de heer Verhoeven, omdat die niet
in de vergadering van de financiële commissie aanwezig was. Het is spre-
ker in de financiële commissie misschien ontgaan, dat de heer Verkouw
een zeer warm voorstander van het voorstel was, omdat wij in de com-
missie net als hier, enigszins langs elkaar heenpraatten. Spreker is het
geheel met de heer Verkouw eens, dat de regering door de omstandig-
heden gedwongen, de laatste jaren een bepaalde rentepolitiek ten aanzien
van gemeenteleningen moet bedrijven, opdat de gemeenten voor het ver-
krijgen van leningen niet tegen elkaar op zullen bieden, maar daar gaat
het hier niet om. Het gaat naar sprekers gevoel meer om de vraag die de
heer Verhoeven hier naar voren brengt, n.l. of de gemeente zich kan ont-
trekken aan een verdere deelneming in het aandelenkapitaal. Hierbij dient
in ogenschouw te worden genomen, dat onze gemeente destijds, in ver-
houding tot andere gemeenten, al ruimschoots aandelen genomen heeft.
Daardoor krijgt ze dus, op basis van het bestaande aandelenbezit, een gro-
ter aandelenpakket toebedeeld dan gemeenten die indertijd weinig aande-
len hebben genomen. De oorzaak hiervan ligt in het feit, dat de vroegere
wethouder van financiën Jhr. van de Poll, nogal enthousiast over deze
bank was en vrij veel aandelen voor de gemeente in die bank heeft geno-
men. Wanneer men tegen elkaar afweegt, dat het doel van deze onge-
lukkige vergroting van het aandelenkapitaal eigenlijk ook op een andere
wijze had kunnen worden bereikt, en dat men daartegenover als het ware
de verplichting krijgt om een aandelenpakket te nemen van f 171.000,
dan vindt spreker het niet verantwoord daaraan mede te werken.
Mr. Rutgers gelooft niet, dat het nodig is de uitvoerige besprekingen
in de financiële commissie te herhalen. Spreker begrijpt het standpunt van
de wethouder en van de heer Verhoeven. Wij moeten dit wel doen, zij
het niet van harte.
Het ontwerp-besluit wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming vast-
gesteld.
Mr. Piiester verzoekt aantekening, dat hij geacht wil worden te hebben
tegengestemd.