185
28 april 1960
reëel moet zijn. Bovendien is de raad, voor zover spreker weet, altijd nog
bevoegd om candidaten buiten de voordracht om te benoemen. Wat de
heer Rutgers voorstelt, is gewoon een variant. Het mededelen van de rede-
nen waarom slechts 1 persoon wordt voorgesteld is heel moeiiijk, want er
zijn in Nederland nog 10 miijoen mensen die niet op de vôordracht
staan en hoe wil men dat motiveren. Spreker wil bij deze de toezegging
doen, dat zo mogelijk motivering zal piaats vinden. Het college hoopt dat
er altijd twee goede candidaten zuiien zijn, dan is er keus, dan kunnen de
candidaten aan alle kanten bekeken worden en dan kan de beste man
gekozen worden. Het is zeker niet de bedoeling van burgemeester en
wethouders om bij voorbaat een bepaaide man te pousseren.
De Voorzitter interrumpeert dat de heer van Wijk heeft gezegd, dat de
raad aitijd de bevoegdheid heeft iemand buiten de voordracht om te be-
noemen. Dat is hier echter niet het gevai. Hier wordt n.l. gesproken van
een voordracht en die is bindend. Slechts bij een aanbeveling kan de raad
buiten de aanbeveling om benoemen.
Weth. Mr. van Wijk merkt op, dat de raad ook zou kunnen zeggen, dat
hij niet benoemt omdat er naar zijn oordeei geen geschikte eandidaat op
de voordracht voorkomt. Spreker geiooft dat de voorgesteide redactie
moet worden gehandhaafd.
Naar aanleiding van het geopperde bezwaar tegen de redactie van arti-
kel 107, 2e iid, dat in de eerste plaats het college, voorgelicht door hoofden
van dienst en wat dies meer zij, weet, hoe de situatie in een bepaalde tak
van dienst met betrekking tot een bepaalde persoon en zijn onmisbaarheid
op dat moment ligt. Dat kan natuurlijk uiteraard ook doorgegeven worden
aan de raad, maar het gevaar dat de heer Pliester ziet, dat dit een kwestie
zou kunnen worden van welwillendheid tegenover de betrokken ambtenaar,
ziet het college toch niet. Over het algemeen wensen de 65-jarigen heen
te gaan en met rust gelaten te worden. Integendeel veelal moet het col-
lege vragen of een bepaalde ambtenaar b.v in verband met het stagneren
van de benoeming van een opvolger, nog wat wil blijven, maar dit is dan
doorgaans voor een korte periode. Spreker gelooft dat het college het bes-
te kan beoordelen of dit moet gebeuren. Er ligt hem geen geval bij dat
iemand tot 70 jaar is gebleven. Omdat de opvolger van de boekhouder van
de bedrijven nog niet in functie kon treden blijft hij een halfjaartje langer
in dienst, maar dergelijke gevallen doen zich heel weinig voor. Dit zijn
allemaai gevailen van overbrugging waarin het moeilijk is de raad te
kennen.
De heer Verkouw merkt op, dat het toch niet gebruikelijk is dat het
gezag dat ontslaat een ander is dan dat hetwelk heeft benoemd.
Weth. Mr. van Wijk: „Dat is ook een argument."
De Voorzitter zegt, dat het niet juist zou zijn, als werd bepaald dat b.v.
een ambtenaar ter secretarie, benoemd door burgemeester en wethouders,
door een besluit van de raad na zijn 65e jaar zou kunnen aanblijven.
Weth. Mr. van Wijk zegt, naar aanleiding van het gesprokene over arti-
kel 96, dat het verslag natuurlijk terstond moet worden opgemaakt want
het valt later niet mee om te reconstrueren wat er is gezegd. Spreker
heeft enige ervaring met verslagen van rechtbanken. Als men later leest
wat de getuigen hebben verklaard dan denkt men wel eens dat zij met hun
hele familie zulke volzinnen nooit bij elkaar zouden hebben kunnen bren-
gen. Spreker gelooft dat er niet het minste bezwaar tegen is, dat de re-
dactie biijft zoais zij is. Dus het verslag terstond opmaken en het de be-
langhebbende voorlezen. Wil hij niet tekenen, dan moet hij zijn bezwaren
kenbaar maken. Spreker gelooft dat dit de meest gedegen gang van zaken
is. Er behoeft zelfs geen termijn te worden gesteld waarbinnen het tekenen