127
-
2e Afd.
29 september 1960.
Artikel 5.
Indien geldneemster het aan rente of aflossing verschuldigde niet op
tijd en overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 zal hebben voldaan, zal
zij aan geldgeefster betalen, als boete, een bedrag gelijk aan vijf ten hon-
derd per jaar van het achterstallige bedrag over de tijd der nalatigheid.
Artikel 6.
Het onafgeloste deel van het bedrag der lening is, met de rente en de
kosten, onmiddellijk opeisbaar, bij niet-nakoming door geldneemster van
één of meer der in deze akte vermelde bepalingen of aangegane verbinte-
nissen, tenzij geldneemster, na door geldgeefster aan haar verplichtingen
te zijn herinnerd, alsnog binnen veertien dagen na ontvangst dier herinne-
ring het verschuldigde, vermeerderd met de boete, voldoet en/of haar ove-
rige verplichtingen alsnog nakomt.
Geldneemster zal in gebreke zijn door het enkel feit van het voorvallen
van het in het vorig lid bedoelde geval van onmiddellijke opeisbaarheid,
alsof zij bij bevel of andere soortgelijke akte ware in gebreke gesteld.
Artikel 7.
De belastingen, welke van rente der lening geheven mochten worden,
komen ten laste van geldneemster.
Artikel 8.
Alle kosten en rechten van deze akte, van de schuldbekentenis en van
de maatregelen, welke geldgeefster mocht nemen tot behoud of ter uit-
oefening harer uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten, zijn voor
rekening van geldneemster.
Gedaan ter openbare raadsvergadering van 29 september 1960.
De secretaris,