29 september 1960.
286
De heer Verkouw hoopt dat de raad het beginsel huldigt, dat er gevaren
dreigen wanneer bestuursleden zo nauw betrokken worden bij handelingen
die financieel gehonoreerd worden.
Mr Rutgers is dat volkomen met de heer Verkouw eens.
De Voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders daar ook niet voor
voelen. Het college heeft altijd de macht om dat tegen te gaan en buiten-
dien heeft de raad het budgetrecht. In dit speciale geval zijn burgemees-
ter en wethouders heel blij dat er zo'n deskundig bestuurslid is, die het
toezicht kan houden. Alle voorbereidingen heeft hij pro Deo gedaan en
hij wilde daarvoor niets hebben. Zou men dit niet honoreren dan voelt
spreker dit als klaplopen. Er is ergens een grens.
Mr Rutgers vindt het mooi, dat er dergelijke bestuursleden zijn. Hij
vindt het aanbod van deze meneer zeer prettig en nobel. Hier moet men
echter niet licht overheen lopen. Als burgemeester en wethouders zeggen
dat ze niet kunnen klaplopen dan gelooft spreker, dat dit veel afbreuk
doet aan veel werk dat gelukkig nog in commissies en openbare lichamen
voor niets gebeurt. Spreker heeft tegen de algemene lijn die uit de ge-
dachtenwisseling naar voren komt van de zijde van het college, wel ern-
stig bezwaar.
De Voorzitter meent dat het toch wel verschil maakt dat men dergelijk
werk uit vrije wil doet omdat men bestuurslid is. Als het een werk betreft
dat een paar weken duurt, waar men zo nu en dan eens gaat kijken, dan
zou spreker niet voor betaling voelen, maar nu de betrokkene verantwoor-
delijk is voor de goede uitvoering van een groot werk maakt dit toch wel
een verschil.
De heer Verkouw merkt op, dat de voorzitter er toch niet aan zou den-
ken om er vöör te pleiten, indien raadsleden in dergelijke omstandigheden
werkzaamheden voor de gemeente verrichtten. Dan zou hier de wet het
halt toeroepen.
De Voorzitter antwoordt, dat het nu geen lid van de gemeenteraad be-
treft. Dit is een stichting die buiten de bepalingen van de gemeentewet
valt.
De heer Verkouw zegt, dat de moeilijkheden ontstaan wanneer men dit toch
graag zou willen doen. Daarom brengt hij dit naar voren en hij is blij dat
hij daarbij de steun heeft van de heer Rutgers.
Wethouder Corver gelooft dat hier geen strijdvraag moet ontstaan,
alsof het college het eigenlijk niet met die opvatting eens zou zijn. Spre-
ker dacht, dat het college het met de opvatting die de heren Verkouw en
Rutgers naar voren brengen, volkomen eens is. Het gaat er nu om of de
raad de uitzondering, die burgemeester en wethouders willen maken, wil
aanvaarden.
De Voorzitter wijst er op, dat dit een uitzonderingsgeval is en dat de
raad het als zodanig moet beschouwen. Het beleid van het college en ook
van het bestuur van de sportparken zal zijn om dit als regel niet toe te
staan.
De heer Scheer merkt op, dat er nu al gesproken is over verdere werk-
zaamheden aan het sportpark, maar dan staan burgemeester en wethou-
ders voor hetzelfde geval en dan komen zij weer met het argument dat
het een uitzondering betreft.
De Voorzitter betoogt, dat men het zo niet moet zien. Burgemeester en
wethouders hadden het toezicht b.v. ook kunnen opdragen aan Openbare
Werken en dan was het veel duurder uitgekomen met extra belasting van
Openbare Werken enz.