151
2e afd.
30 november 1961.
a. de namen der leden;
b. de namen en adressen der ambtenaren, die ingevolge artikel 2, lid
3, als leden en plaatsvervangers zijn aangewezen.
3. Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aan-
gewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie
of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie schriftelijk
aan burgemeester en wethouders doet weten, dat zijn aanwijzing als
vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen
wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.
Artikel 4.
1. Voorzitter van de commissie is de door burgemeester en wethouders
aangewezen vertegenwoordiger.
2. Burgemeester en wethouders wijzen een ambtenaar, niet behorende tot
de vertegenwoordiging van de organisaties, tot secretaris van de com-
missie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stellen burge-
meester en wethouders verder personeel voor het secretariaat ter be-
schikking.
3. De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.
TAAK EN BEVOEGDHEDEN.
Artikel 5.
1. De commissie wordt gehoord over alle onderwerpen behorende tot de
arbeids- en dienstvoorwaarden van de ambtenaren, voor zover in het
overleg niet wordt voorzien door het Centraal Overleg ingevolge de
gemeenschappelijke regeling betreffende de behandeling van gemeente-
lijke personeelsaangelegenheden.
2. Het overleg geschiedt als regel mondeling.
3. In minder belangrijke aangelegenheden kunnen de leden door burge-
meester en wethouders in de gelegenheid worden gesteld hun gevoelen
schriftelijk mede te delen. Deze gelegenheid wordt geboden door toe-
zending van een ontwerp van het voorgenomen besluit, eventueel met
toelichting, met het verzoek binnen een daarbij te stellen redelijke ter-
mijn hun 'gevoelen kenbaar te maken. Is binnen de gestelde termijn
geen antwoord ontvangen dan wordt het betrokken lid geacht met het
voorstel in te stemmen. Indien een lid daartoe het verlangen te kennen
geeft, wordt over het ontwerp-besluit echter mondeling overleg ge-
pleegd.
Artikel 6.
1. De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties, is
bevoegd met betrekking tot de in artikel 5 bedoelde onderwerpen voor-
stellen te doen aan burgemeester en wethouders.
2. Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen, behorende tot de be-
voegdheid van burgemeester en wethouders, dan nemen deze daarom-
trent een beslissing. Behoren zij tot de bevoegdheid van de raad, dan
brengen burgemeester en wethouders het voorstel, voorzien van hun
advies, in elk geval ter kennis van de raad, indien uit het voorstel
de eenstemmige wens van de vertegenwoordiging der organisatie daar-
toe blijkt.
3. De besluiten, welke naar aanleiding van voorstellen van de commissie of
van de vertegenwoordiging van de organisaties worden genomen, wor-
den aan de leden der commissie en aan de hoofdbesturen van de ver-
tegenwoordigde organisaties medegedeeld.