15 december 1961 163 2e Afd. BEGROTINGEN 1962. Aan de Raad, Wlj bieden Uw College hierbij ter vaststelling aan de ontwerp-begro- ting van inkomsten en uitgaven der gemeente met de daarbij behorende ontwerp-begrotingen voor de bedrijven en diensten der gemeente 1962. Het verheugt ons deze aanbieding op een zodanig tijdstip te kunnen doen, dat de behandeling der begrotingen door Uw Raad nog in dit jaar zal kunnen worden afgesloten. Vorig jaar bleek dit laatste niet te verwezenlijken, omdat de samen- stelling der begrotingen toen belangrijk meer tijd en zorg van ons col- lege vergde dan thans het geval was. Zagen wij ons toen nog genoodzaakt een tekort op de begroting tot aanvaardbare proporties terug te brengen en moesten wij daartoe nauwlettend nagaan, welke uitgaven in verband met dat tekort niet verantwoord waren te achten, thans stond door de totstandkoming van de wet van 12 juli 1961, stbl. 217, houdende vaststel- ling van de Financiële Verhoudingswet 1960, in feite reeds van tevoren vast, dat van een tekort op de begroting 1962 geen sprake zou behoeven te zijn ook indien alle verantwoord te achten uitgaven daarin raming zouden hebben gevonden. Hoewel het ons bekend was, dat vele gemeenten zich bij de samenstel- ling harer begrotingen nog op de oude toestand met betrekking tot de financiële verhouding tussen het rijk en de gemeenten baseerden, hebben wij ons reeds dadelijk op het standpunt gesteld, dat bij het opmûken der begroting voor 1962 rekening behoorde te worden gehouden met de nieuwe wet ook ai bestond aanvankelijk dan nog onzekerheid met betrekking tot de grootte der uitkeringen uit het gemeentefonds met name voor zover de onderwijsuitgaven en de kosten van sociale zorg hierbij een rol speel- den. Wij konden evenwel voorlopige cijfers ontlenen aan de „Handleiding ter voorlopige berekening van de gevolgen van de voorgestelde financiële verhoudingsregeling voor de algemene middelen van de gemeente in het jaar 1960", welke handleiding ter berekening van de verschillen tussen de totalen der oude en nieuwe uitkeringen uit het gemeentefonds was ge- voegd bij de memorie van antwoord der regering op het wetsontwerp aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Niet alleen zou, indien bij het opstellen der begroting met de oude wettelijke regeling rekening was gehouden, door deze een volkomen ver- keerd beeld van de te verwachten financiële positie der gemeente zijn ge- geven maar bovendien zou deze methode reeds niet uitvoerbaar zijn ge- weest, omdat de nog resterende reserves niet toereikend waren om het alsdan op de begroting ontstane tekort te dekken. In onze nota, waarbij wij Uw Raad de begrotingen voor het dienstjaar 1961 aanboden, hebben wij een berekening opgenomen van de voordelen, welke te verwachten waren als gevolg van de nieuwe regeling der finan- ciële verhouding tussen het rijk en de gemeenten. De in die berekening opgenomen bedragen waren gebaseerd op het toen aanhangige wetsont- werp en de in de eerdergenoemde „Handleiding" vermelde normbedragen. Van de wijzigingen, welke het wetsontwerp bij de behandeling in de Tweede Kamer der Staten-Generaal onderging brachten twee een niet on- aanzienlijke verhoging der algemene uitkering uit het gemeentefonds met zich mede. In de eerste plaats werd het maximum, dat op grond van de opbrengst der in de gemeente geheven grondbelasting op gebouwde eigen- dommen aan haar wordt uitgekeerd, van /15,op /21,per inwoner gebracht. In de tweede plaats vond een verhoging plaats van het schaal- bedrag per inwoner, opgenomen in artikel 10, eerste lid der wet, van f 40>tot f 45»Deze wijzigingen resulteerden in een verhoging dér al- gemene uitkering van 26.000 x 11,286.000,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1961 | | pagina 1