122
4e Afd.
25 oktober 1962.
BEROEPSCHRIFT INZAKE INDIJSTRIEVESTIGING
BLEKERSVAARTWEG.
Aan de Raad,
In Uw vergadering van 27 september j.I. is om preadvies in onze handen
gesteld een ongedateerd beroepschrift van de heer P. H. M. Peeperkorn
te Heemstede en Van de Velde's Betonbouw te Haarlem, ingekomen d.d.
18 september 1962, waarbij verzocht wordt tot (lees: met) vernietiging van
het besluit als neergelegd in onze aan Van de Velde's Betonbouw gerichte
brief d.d. 23 augustus 1962 alsnog te beslissen, dat een verbod tot vestiging
van een bedrijf van verzoekers aan de Blekersvaartweg (bedoeld is een
bedrijf van Van de Velde's Betonbouw op de percelen, plaatselijk bekend
Blekersvaartweg 52, 53 en 54 en een daarachter gelegen terrein) niet be-
staat en subsidiair zo dit wel mocht bestaan verzoekers alsnog ontheffing
te verlenen als bedoeld in artikel 2 van de Verordening houdende verbod
tot het uitoefenen van winkel- en andere bedrijven.
Wij delen U mede, dat artikel 1 van bedoelde verordening verbiedt het
uitoefenen van een bedrijf in andere percelen dan die welke zijn gesticht
op plaatsen, bij goedgekeurd uitbreidingsplan voor het oprichten daarvan
aangegeven. Het derde lid van artikel 1 bepaalt, dat dit verbod niet van
toepassing is op bedrijven, die op het tijdstip van inwerkingtreding van
de verordening werden uitgeoefend in een gedeelte der gemeente waarvoor
geen goedgekeurd uitbreidingsplan van kracht is.
Het betrokken terrein is met de percelen Blekersvaartweg 5254, ge-
legen in het goedgekeurde uitbreidingsplan Herziening LI, vastgesteld bij
raadsbesluit van 27 maart 1930, no. 26; de drie bedoelde percelen waren
ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening woonhuizen. Het
derde lid van artikel 1 heeft dus op dit terrein en deze percelen geen be-
trekking, zodat bedrijfsvestiging aldaar verboden is.
Weliswaar verleent artikel 2 ons de bevoegdheid in bijzondere omstan-
digheden ontheffing te verlenen van het verbod, ,,doch alleen voor zover
het betrof het uitoefenen van een bedrijf in percelen, welke niet zijn gele-
gen in een gedeelte der gemeente, waarvoor een goedgekeurd uitbreidings-
plan van kracht is".
Voor het onderhavige geval is dus geen ontheffing mogelijk; dit is ook
logisch, aangezien dit zou neerkomen op een wijziging van het uitbrei-
dingsplan door ons college, terwijl de Woningwet daartoe uitsluitend de
raad, na het volgen van een uitgebreide procedure, bevoegd verklaart.
In dit verband herinneren wij er aan, dat Uw Raad inmiddels bij besluit
van 30 augustus 1962, no. 97, een herziening van het uitbreidingsplan in
voorbereiding heeft verklaard.
In het beroepschrift wordt nog gesproken over een raadsbesluit van 24
september 1936, no. 75, waarbij een bljzondere achtergevelrooilijn voor het
terrein, gelegen ten westen van de Blekersvaartweg, is vastgesteld. Door
die vaststelling is evenwel in de bovenomschreven stand van zaken geen
enkele wijziging gebracht. Het raadsbesluit van 1936 was namelijk niet
en kän ook niet zijn een correctie op het uitbreidingsplan van 1930 (dat
namelijk ten aanzien van de percelen en het daarachter gelegen terrein
geen beperkingen inhield) noch op de verordening van 1935 (welke slechts
vestiging en niet uitbreiding van bedrijven verbiedt) maar op de algemene
achtergevelrooilijnvoorschriften van de bouw- en woningverordening en
wel om de gevestigde industrieën tot een bepaalde grens een uitbreidings-
mogelijkheid te geven. Het bedoelde raadsbesluit staat dus geheel buiten
de kwestie, die hier in het geding is.
Ten aanzien van de conclusie van het beroepschrift zoals deze hierboven
in de eerste alinea is weergegeven, merken wij het volgende op: