25 oktober 1962.
198
ziening burgemeester en wethouders niet voor de voeten gooien als een
gauw even doorkruisen van zijn aanvrage. Neen, als er nog een kansje voor
deze requestrant is om te bereiken wat hij wil, dan ligt dat juist in datgene
wat het college heeft voorgesteld en wat de raad reeds heeft aangenomen,
n.l. een herziening van het uitbreidingsplan. Daarbij kan hij zijn belangen
naar voren brengen. Burgemeester en wethouders zouden de heer Peeper-
korn geen vergunning kunnen geven voor wat hij vraagt, alvorens het uit-
breidingsplan te wijzigen, want het bedoelde terrein heeft nu geen be-
stemming als industrieterrein. Spreker gelooft dat zo de zaak ligt. Hij kan
het wel waarderen dat belanghebbende probeert alle mogelijke argumenten
bijeen te garen om zijn doel te bereiken, maar de gemeente kan niet doen
wat deze aanvrager wenst.
Mr. Minderop wil graag repliceren op hetgeen de wethouder in eerste
instantie heeft opgemerkt. De wethouder heeft n.l. gezegd, dat verzoeker
naar zich toeleest wanneer hij het gebruik van het woord ,,industrie" in
de brief van burgemeester en wethouders zodanig gaat uitleggen dat daar
ook nieuwe industrie mee is bedoeld. Hij had volgens de inzichten van de
wethouder moeten lezen: „Ten einde de bestaande industrie gelegenheid
tot uitbreiding te geven" enz. Met die opvatting is spreker het niet eens.
Die zaak moet men in concreto zien. In een brief van 19 april aan burge-
meester en wethouders vraagt de heer Peeperkorn, of ongeveer over de
volle breedte van het terrein uiteraard zijn eigen terrein tot op 60 m
diepte vanaf de voorgevelrooilijn mag worden gebouwd. En daarop, op
deze concrete vraag, slaande op deze concrete situatie, krijgt hij ten ant-
woord: „Om de industrie toch nog voldoende speelruimte te geven is de
achtergevelrooilijn nabij de Koediefslaan toch nog 27 m achter de voor-
gevelrooilijn gelegd." Wat kon verzoeker daar nu anders uit afleiden dan
dat dit de mogelijkheid inhield van industrievestiging op zijn terrein.
Spreker kan het niet anders zien. Spreker zegt niet dat verdere verwach-
tingen gewekt zijn hij heeft analoog aangehaald, dat dit voldoen aan
gewekte verwachtingen behoort tot de beginselen van behoorlijk bestuur
maar spreker heeft dit aangeduid als een suggestie. Spreker vindt het
jammer, dat hier zonder meer het woord industrie gebezigd is.
De heer Brandsma neemt graag aan,dat het betoog van de wethouder
en dus ook van het college juridisch waterdicht is. Zijn verwijt, voor zover
dat in zijn woorden doorklonk, dat de herziening van het uitbreidingsplan
de oorzaak zou zijn van de poging van de klager om zijn zin te krijgen,
moeten burgemeester en wethouders niet als een verwijt opvatten in die
zin. Spreker zou het zö willen formuleren, dat, wat juridisch volkomen
waterdicht is, dit nog niet altijd is in het oog van de burgerij, de man uit
de straat. Spreker kan onderschrijven hetgeen de heer Minderop heeft
gezegd. Het is toch een heel oud uitbreidingsplan waar het om gaat. Uit
de ontwikkeling die zich sindsdien heeft voorgedaan heeft de heer Peeper-
korn met zijn gebrekkige juridische kennis want die indruk maakt hij
op spreker wel gemeend, uit de briefwisseling consequenties te mogen
trekken, die wel niet houdbaar zijn. maar in zijn ogen toch wel betekenis
hebben. Dat vindt spreker nu juist het onplezierige. Spreker gelooft dat
de gemeentelijke overheid er voor moet waken, dat dergelijke misverstan-
den bij de burgerij kunnen ontstaan. Dat is eigenlijk de zin van de klacht
die spreker uitte. Spreker geeft volkomen toe, dat een herziening van het
uitbreidingsplan juist voor de heer Peeperkorn de weg opent om de zaak
opnieuw aan de orde te stellen, maar bij de heer Peeperkorn had het aan-
hangig maken van een herziening juist een averechtse uitwerking. Hij
redeneert zo, alsof burgemeester en wethouders zouden proberen om iets
wat biijkbaar vroeger niet zo heel precies was vastgelegd, nog gauw in de
juiste juridische banen te leiden. Spreker heeft de heer Peeperkorn nog
nooit gesproken, maar hij kan zich diens gedachtengang indenken.