101 3e Afd. 26 september 1963. verhouding tot de belastbare opbrengst van andere eigendommen van dezelfde of meest nabijkomende soort. Artikel 7. 1. De belasting bedraagt zowel voor de gebouwde eigendommen en daarbij behorende erven als voor de ongebouwde eigendommen 6 van de in het vorige artikel bedoelde belastbare opbrengst. 2. Bij de berekening van de aanslagen worden waarden van minder dan een gulden op een gulden naar boven afgerond. Artikel 8. Wanneer een gebouwd eigendom met zijn gebouwde aanhorigheden ge- durende twaalf achtereenvolgende maanden ongebruikt en onverhuurd is gebleven wordt aan hem, die gedurende dat gehele tijdvak daarvoor is aan- geslagen, ontheffing verleend van de belasting over dat tijdvak, indien het verzoek daartoe schriftelijk bij burgemeester en wethouders wordt inge- diend binnen dertig dagen na het einde van dat tijdvak. Artikel 9. 1. Geen belasting wordt geheven voor eigendommen, waarvan rijk, pro- vincie, gemeente of waterschap genothebbende in de zin van artikel 3 zijn, met uitzondering van de eigendommen in gebruik, beheer of ex- ploitatie bij rijks-, provinciale of gemeentebedrijven en de eigendommen niet voor de openbare dienst in gebruik bij derden. 2. Geen belasting wordt geheven voor die eigendommen, in gebruik bij de genothebbende in de zin van artikel 3 of door deze kosteloos in gebruik afgestaan: a. welke uitsluitend gebezigd worden voor de openbare eredienst; b. welke uitsluitend gebezigd worden voor een school, die van rijks- of gemeentewege wordt gesubsidieerd; c. welke uitsluitend dienen tot instellingen van weldadigheid, als be- doeld in artikel 1, le lid, der Armenwet, voorzover de armenverzor- ging binnen de gebouwde eigendommen plaats heeft. Artikel 10. 1. De belastingplichtige is gehouden aan de chef der secretarie-afdeling belastingen op diens verzoek mondeling of schriftelijk inlichtingen te verstrekken, welke ter vaststelling van een juiste aansiag nodig zijn. 2. Het niet of niet behoorlijk voldoen aan een verzoek, ais in het eerste lid bedoeld, kan worden gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. Artikel 11. Wanneer enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat ten onrechte is afgezien van het vaststeilen van een aanslag, een aanslag ten onrechte is verminderd, ten onrechte ontheffing is verleend of ten onrechte een te lage aanslag is vastgesteld kan de te weinig geheven of de teruggegeven belasting worden nagevorderd, zolang niet sedert de aanvang van het be- lastingjaar drie jaren zijn verstreken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1963 | | pagina 21