335 20 december 1963. maar uitsluitend in de particuliere sector. Spreker weet niet precies en daarover zou hij graag een inlichting be- komen, wat in de nota en in het kwartaaloverzicht wordt verstaan onder particuliere bouw en gemeentelijke bouw. Deze terminologie klopt nl. niet met die welke in het officiele woningbeleid wordt gehanteerd. Spreker neemt aan, dat onder gemeentelijke bouw wordt verstaai* de woningbouw uitsluitend in de woningwetseetor en dat onder particuliere bouw wordt begrepen de woningbouw in de premiesector en in de ongesubsidieerde sector. Als spreker daar mis in is hoort hij dat graag. Kijkende naar de woningproduktie van de laatste 8 jaren moet spreker vaststeilen, dat in de particuliere sector 55,4 van de totale woning- produktie is verzorgd en dat in de gemeentelijke sector dit percentage 44,6 bedraagt. Spreker moet dus constateren, dat de zgn. particuliere sector ten opzichte van de gemeentelijke sector in een bevoorrechte positie ver- keert. Hieruit resulteert een vraag en wel de volgende. Voldeed deze wo- ningproduktie nu ook aan de bestaande woningbehoefte gebaseerd op de koopkracht van de woningzoekenden Spreker vindt het belangrijk om die vraag te stellen en als het kan haar ook te beantwoorden, omdat, naar hij meent, het gemeentelijke woningbeieid zich dient te richten op de be- hoefte die bij de woningzoekenden bestaat en ook verband moet houden met hun koopkracht. Hieromtrent geven de nota en het kwartaalover- zicht een bepaaid inzicht. Volgens het kwartaaioverzicht zijn de inge- schreven woningzoekenden in 3 groepen gesplitst nl. een categorie van woningzoekenden die maximaal 20 guiden per week zou kunnen ver- wonen; een tweede categorie die 2026 guiden en een derde categorie die boven 26 gulden per week kan verwonen. In een ander overzicht wordt ook van 3 categorieën gesproken nl. van zgn. goedkope woningen, wo- ningwetwoningen en premiewoningen. Ook hier klopt de terminologie niet precies met die wij in het officiele woningbouwbeleid kennen, maar spreker gaat er van uit, dat men onder goedkope woningen in wezen ver- staat oude woningen niet vallende in het kader van de woningwet, die een nog betrekkeiijk lage huur doen; in de tweede categorie dus uitslui- tend de woningwetwoningen en in de derde categorie de premie- en onge- subsidiëerde woningen. Nu kan men lang redetwisten over de vraag hoeveel de gezinnen nor- maai aan huur kunnen opbrengen. Ais spreker kijkt naar de drie catego- rieën die in de stukken voorkomen, zou hij de scheiding willen ieggen tus- sen een huurniveau van zo omstreeks 100,— per maand, dat is 1200,— per jaar, en daarboven. Hij gelooft dat dit met de hele bevolkingsstruc- tuur van onze gemeente wel enigermate overeenkomt en dat men boven- dien deze grens ook zou kunnen aanhouden bij wat in het officiële toe- wijzingsbeleid worden aangeduid als woningwetwoningen, premiewoningen en daarboven dus de zgn. vrije sector. Bij deze scheiding moet spreker, aiweer aan de hand van de geproduceerde cijfers, vaststellen, dat van de woningaanvragen, niet minder dan 85 in aanmerking komt voor a. goedkope woningen, b. woningwetwoningen en c. premiewoningen en dat siechts 15 van deze aanvragen eventueel bereid is een woning met een hogere huurwaarde te betrekken. Als spreker de huren van de woningen die in 1961 en 1962 zijn gebouwd bekijkt, dan ziet hij, dat in het jaar 1961, in welk jaar ook de gemeente heeft gebouwd, in de particuliere sector 75 woningen zijn gebouwd, waarvan 34 met een huurprijs van gemiddeld 1020,— en 41 met een huurprijs van gemiddeld 1780,In 1962, in welk jaar uitsluitend in de particuliere sector is gebouwd, zijn 43 woningen ge- bouwd met een gemiddelde huurprijs van /1100,en 30 woningen met een huurprijs van gemiddeld 1750,Daar staat dus de woningproduktie in de gemeentelijke sfeer in het jaar 1961 tegenover, in welk jaar 64 woningen zijn gebouwd met een gemiddelde huurprijs van 878,Spreker begrijpt dat de wethouder deze cijfers niet zo direct kan verwerken. Spre-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1963 | | pagina 52