20 december 1963.
340
Wethouder Mr. van Wijk wil trachten in de baaierd van vragen en op-
merkingen, die nogal wat door elkaar liggen, een lijn te vinden. Over één
ding kan men het wel eens zijn, nl. dat in deze materie een groot specu-
latief element schuilt. Een ieder kan eigenlijk wel, met enige hemzelf
goed lijkende en mischien zelfs goed zijnde argumenten, een standpunt
bepalen dat de kant uitgaat die hij wil. Het zeer gedegen en breed opge-
zette betoog van de heer Brandsma heeft spreker zonder twijfel geïmpo-
neerd door diens kennis van zaken, maar van de andere kant meent
spreker in dat betoog toch ook wel zwaar speculatieve elementen te ont-
dekken en ook het naar een bepaalde opvatting toe praten. Die opvatting
is dan aldus, dat de heer Brandsma meent, dat de particuliere bouw toch
wel bevoorrecht is geweest tegenover de andersoortige bouw, waarbij hij
naar sprekers mening al dadelijk één ding uit het oog verliest, dat hier
geen keus kon en behoefde te worden gedaan door welk gemeentebestuur
ook, ook niet dat van Heemstede, omdat met betrekking tot de woning-
wetbouw de gemeente eenvoudig een contingent werd toegewezen, dat al
dan niet gerealiseerd kon worden, en dat daarnaast de particuliere bouw
voor een groot deel tot stand komt door particuliere initiatieven. Het col-
Iege kan dus geen prioriteiten verlenen noch kiezen welk soort woningen
zal worden gebouwd. Enerzijds moesten burgemeester en wethouders
trachten het bouwvolume dat de gemeente werd toegewezen te realiseren
en anderzijds moesten wij min of meer afwachten wat van de zijde van de
particulieren tot hen kwam, en men in de particuliere sector meende te
kunnen realiseren. Spreker vindt het daarom een beetje tendentieus wan-
neer een betoog wordt opgezet met een groot vraagteken er achter of de
verhouding woningwetbouw/particuliere bouw nu wel goed ligt. Spreker
weet dat niet. Misschien wel, misschien niet. Hij weet alleen dat het ge-
meentebestuur met betrekking tot de woningbouw heeft gedaan wat het
kon en mocht doen. Dat daarnaast een andersoortige bouw al dan niet tot
zijn recht is gekomen, is een spel van vrije maatschappelijke krachten.
Alleen met betrekking tot de grondpolitiek zou een gemeentebestuur hier
enigszins remmend dan wel activerend kunnen werken.
De heer Brandsma: ,,We praten over versohillende begrippen."
Wethouder Mr. van Wijk acht dat mogelijk maar spreker ziet het nog
niet. De heer Brandsma heeft er naar toe gepraat, dat het gemeentelijk
woningtekort evenals het landelijk woningtekort 7 van de woningvoor-
raad bedraagt. Naar sprekers mening ook weer vrij speculatief. Spreker
wil nog eens even uitgaan van die achterstand van 248 woningen die meer
of min gemotiveerd is. De heer Brandsma zegt, dat hij het aantal gega-
digden voor duurdere woningen die niet als woningzoekend staan inge-
schreven, op 52 stelt, waardoor hij aan een behoefte komt van 300 wo-
ningen. Bovendien neemt hij aan, dat 150 paartjes staan te trappelen om,
zodra hun een woning wordt toegewezen, in deze zaal te huwen, terwijl
hij uit de cijfers weet, dat slechts 48 van die paartjes samen 50 jaar zijn.
Spreker hoopt niet dat al die jeugdige paartjes die heel jong met ver-
keren zijn begonnen en zich als gegadigde voor een woning hebben laten
inschrijven, nu al staan te trappelen, want dan kan er van dat trappelen
alleen maar narigheid komen. Nu kan de heer Brandsma dat alles wel bij
elkaar gaan tellen en spreken van een tekort van 450 woningen en een
tekort van 7 van de bestaande woningvoorraad, maar spreker meent,
dat de heer Brandsma zodoende de cijfers van Heemstede een beetje naar
de landelijke toebrengt. Spreker is van mening, dat de cijfers voor Heem-
stede gunstiger liggen dan dit landelijk het geval is.
Voorts heeft de heer Brandsma wat cijfers genoemd over de perioden
1955 tot 1962 en dan vraagt hij of de verhouding van 60 woningen per
jaar in de particuliere sector tegenover 48 woningen per jaar in de ge-
meentelijke sector wel goed ligt. Naar sprekers mening ligt deze verhou-