25 juni 1964.
154
in de pers kunnen lezen, dat de zaak van het Minerva-theater in de publi-
citeit is gekomen. Het betreffende artikel prijkt met de kop: „De gemeen-
te Heemstede in een impasse. Minerva-theater kampt met grote moeilijk-
heden." Spreker wil er onmiddellijk bij zeggen, dat de rondvraag zich
beslist niet leent, noch bedoeld is, om de zorgen van het Minerva-theater
aan de orde te stellen, noch die van de Heemsteedse Kunstkring of van
allerlei andere verenigingen die wellicht door het opheffen van het Miner-
va-theater in moeilijkheden zullen komen.
Wel heeft spreker getroffen, wat z.i. wel een zaak voor de rondvraag is,
het deel van de brief van de directeur van het Minerva-theater waarin hij
schrijft: „Op 15 mei 1964 heb ik op de gebruikelijke wijze het verzoek tot
het college van burgemeester en wethouders gericht, opnieuw in aanmer-
king te komen voor een gemeentelijk subsidie over het boekjaar 1963. Van
het college van burgemeester en wethouders ontving ik dd. 26 mei 1964
een brief waarin mij werd medegedeeld, dat besloten was het verzoek om
beschikbaarstelling van het gemeentelijk subsidie over 1963 buiten behan-
deling te laten, totdat het college de definitieve bestemming van het thea-
ter kent." Spreker kan zich voorstellen, dat het college en ook de raad
zeer benieuwd zijn naar de toekomstige bestemming van het theater,
maar dat het college het verlenen van het gemeentelijk subsidie over 1963,
althans het in behandeling nemen daarvan, heeft opgehangen aan het feit,
dat burgemeester en wethouders nog niet bekend zijn met de toekomstige
bestemming van het theater, lijkt spreker allerminst juist. Hij vraagt zich
zelfs af, of het college hierin niet te ver is gegaan. Inderdaad zijn burge-
meester en wethouders belast met de voorbereiding van alle zaken die in
de raad aan de orde komen, maar spreker vraagt zich af of het college
hier, wat de subsidie betreft, niet normaal met een voorstel had moeten
komen, hetzij met een gunstig hetzij met een afwijzend advies, maar aan
de raad latende om daarover te oordelen. Burgemeester en wethouders
hadden niet vooraf aan de directie van het Minerva-theater de vraag te
stellen, eerst te vertellen wat de directie van plan is met het theater te
doen. Het theater heeft over 1963 op de normale wijze gefunctioneerd, de
subsidie-aanvrage is normaal, waarom spreker van mening is, dat de sub-
sidie-aanvrage op de gewone wijze in behandeling had moeten worden
gebracht.
Wethouder Corver antwoordt, dat het het college niet zozeer om de
vraag ging of het Minerva-theater in het afgelopen jaar normaal heeft
gefunctioneerd maar meer om de vraag wat in de toekomst met het thea-
ter gaat gebeuren. Spreker zou er geen eed op durven doen, maar hij
meent, dat deze kwestie indertijd ook in de financiële commissie is bespro-
ken. Als de heer Rutgers daarbij bevestigend knikt, meent spreker te
mogen concluderen dat hij gelijk heeft. Spreker heeft zeer nadrukkelijk
tegen de heer Hoogeveen gezegd, dat hij het uiterst waarschijnlijk achtte,
dat de heer Hoogeveen het subsidie over 1963 normaal zou krijgen, maar
dat dit mede afhankelijk was van hetgeen met het Minerva-theater zou
gaan gebeuren met de financiële gevolgen daarvan. De subsidie-aanvrage
kan daarom niet zonder slag of stoot worden geëffectueerd. Spreker
meent dat daarover in het college geen verschil van mening bestaat. Bur-
gemeester en wethouders kunnen de raad rustig toezeggen, dat, zodra de
verdere ontwikkelingen aan het daglicht komen, zij zich daarover, natuur-
lijk rekening houdende met de normale omstandigheden en met het feit
dat in 1963 de zaken in het Minerva-theater normaal hebben gedraaid,
zullen beraden en zo snel mogelijk met een voorstel zullen komen. Spreker
dacht dat dit redelijk was.
De heer Verhoeven gelooft dat de wethouder zich vergist wanneer hij
meent, dat de kwestie van het subsidie van het Minerva-theater in de
financiële commissie is besproken.