25 juni 1964.
142
De heer Brandsma ziet met burgemeester en wethouders in dit voorstel
naast een belangrijke besparing voor de gemeente, een alleszins aanvaard-
bare regeling om de gezinnen te behoeden voor moeilijkheden in de over-
gangsperiode. Het zou uiteraard voor het personeel nogal een opgave zijn,
zonder deze regeling enkele weken te moeten wachten tot de dag waarop
het maandsalaris wordt uitbetaald. Zijn fractie heeft dan ook geen enkele
moeilijkheid om met dit voorstel akkoord te gaan.
De argumentatie die het college met betrekking tot de noodzaak van
deze overbruggingsregeling gebruikt, geldt echter in feite ook voor dât
deel van het personeel, dat per 1 januari 1964 uit de groepen 7 en 8 (week-
lonen oud) zijn overgegaan naar de schalen IV en VI van de jaarwedde-
regeling. Toen is een regeling, als nu voorgesteld, niet getroffen. Spreker
heeft de indruk, dat toen eigenlijk verzuimd is op de moeilijkheden, die er
ongetwijfeld ook toen voor de betreffende personeelsleden zijn geweest,
de aandacht te vestigen. Spreker levert daar geen kritiek op, maar hij
stelt wel het feit even vast. Nu is in de vergadering van het georganiseerd
overleg, van de zijde van de ambtenarenorganisaties de wens naar voren
gebracht, de week extra salaris alsnog te geven aan het personeel dat per
1 januari 1964 naar maandlonen is overgegaan. De voorzitter van het g.o.
heeft toegezegd, dat hij deze wens aan het college zou overbrengen en dat
het college zich uiteraard daarover zou beraden. Spreker heeft uit het
voorstel van burgemeester en wethouders gelezen, dat zij deze wens wel
hebben bekeken, maar dat zij geen termen aanwezig achten, aan dit
verzoek te voldoen. Daartoe worden twee argumenten naar voren gebracht,
n.l. le. dat deze overschakeling inmiddels een voldongen feit is geworden
en 2e. dat die overschakeling tevens gepaard ging met een niet onaanzien-
lijke salarisverbetering. Spreker moet echter zeggen, dat deze argumen-
ten zijn fractie maar heel weinig aanspreken. Het argument dat deze
inpassing inmiddels haar beslag heeft gekregen impliceert, dat de betref-
fende werknemers de moeilijkheden, die ze ongetwijfeld ook gehad zullen
hebben, hebben overwonnen. Spreker neemt tenminste aan, dat dat ge-
beurd is. Maar dat wil nog niet zeggen, dat daarom de zaak verleden tijd
is geworden en dat daarom niet een verzuim want zo blijft spreker het
toch eigenlijk wel zien niet kan worden hersteld. Met betrekking tot
het tweede argument zegt spreker, dat hij niet precies weet wat die sala-
risverhoging precies inhield, maar zij zal misschien in de orde van grootte
van 10-12 hebben gelegen. Op zichzelf is dat natuurlijk wel zeer belang-
rijk, maar spreker wil er toch op wijzen, dat die salarisverhoging voor een
deel moest dienen voor het opvangen van de inmiddels opgetreden prijs-
stijgingen en dat de totale salarisverhoging niet van een zodanige impor-
tantie was, dat daarin de mogelijkheid lag daaruit een overbrugging van
enkele weken te kunnen financieren. Daarom moet spreker helaas zeggen,
dat deze argumenten van het college hem toch heel weinig aanspreken.
Bovendien wordt in de argumentatie voorbijgegaan aan het motief dat aan
het gevraagde ten grondslag lag. Want dat motief was, of nu niet een
rechtsongelijkheid wordt geschapen tussen twee groepen van ambtenaren,
n.l. die weike per 1 januari en die welke per 1 juli 1964 maandloner wer-
den. Want of men nu per 1 januari of per 1 juli op maandsalaris wordt
overgeschakeld, de moeilijkheden voor de betreffende gezinnen zijn de-
zelfde. Spreker kan zich best indenken, dat, hoewei tot nu toe de betref-
fende mensen zoals ook in het g.o. wel gebleken is weinig gemopperd
hebben, hun bij voorkomende moeilijkheden door de hoofden van dienst
soelaas zou zijn geboden. Nu echter de rest van het personeel wel een
overbruggingsuitkering krijgt, is te verwachten, dat men toch gemopper
krijgt omdat men zich toch wel achteruitgesteld voelt, aangezien, toen zij
op maandsalaris overgingen, dit soelaas niet is geboden. Spreker vindt dat
toch wel een belangrijk argument. Die rechtsongelijkheid wii uiteraard
niemand van ons en indien mogelijk moet daar wat aan gedaan worden.