143
25 juni 1964.
Sprekers fractie heeft dan ook overwogen of zij niet een voorstel moest
indienen, inhoudende, dat de overbruggingsuitkering die krachtens dit
voorstel nu aan de betreffende werknemers zal worden toegekend, ook van
toepassing zal worden verklaard op degenen die per 1 januari 1964 op
maandsalaris zijn overgegaan. Spreker dient dit voorstel in.
De voorzitter deelt mede, dat het volgende voorstel is ingediend:
,,De ondergetekenden stellen voor, de overbruggingsuitkering aan amb-
tenaren op weeksalaris die per 1 juli 1964 overgaan naar maandsalaris,
eveneens te verstrekken aan degenen die met ingang van 1 januari 1964
van de loongroepen 7 en 8 zijn overgegaan naar de schalen IV en VI van
de jaarwedderegeling. C. Brandsma, P. Zegwaart, N. J. v. d. Linden, H. J.
Verkouw en mevr. H. Cohen-Koster."
De heer Kooijmans vraagt of het de bedoeling van de voorstellers is, dat
dit een algemene regel wordt. Wanneer dit voorstel wordt aanvaard, zou
dat dan niet betekenen, dat in de toekomst deze regel op elke ambtenaar
die van week- op maandsalaris overgaat, moet worden toegepast? Als
men alleen dit geval onder de regeling laat vallen, blijven er onbillijk-
heden. Is het de bedoeling deze regel van terugwerkende kraeht te ver-
klaren op alle mensen die van week- op maandloon zijn overgegaan
De heer Rutgers zegt, dat in hetgeen de heer Brandsma heeft gezegd,
wel iets zit maar de moeilijkheid is gelegen in het trekken van een
scheidslijn. Spreker is het met de heer Kooijmans eens, dat het niet juist
is, omdat een bepaalde groep kortgeleden maandloner is geworden, die
scheidslijn net even vôör die vorige groep te trekken en alles wat daarvöôr
gebeurd is buiten beschouwing te laten. Er komt voor spreker echter nog
iets bij. Als men het van bepaalde zijden nodig had gevonden om hen, die
per 1 januari maandloner werden, met een overbrugging te helpen, dan
had men daar blijk van moeten geven en dan had de raad op dat moment
kunnen beslissen. Dat is echter niet gebeurd. Om, nu een tweede groep wel
een overbrugging krijgt, daarin een aanleiding te zien om de eerste groep
alsnog overbrugging te geven, lijkt spreker niet juist. Als hij goed is in-
gelicht, zijn per 1 januari alleen de groepen 7 en 8, dus de hoogste groepen
van de weekloners, maandloner geworden, waarvoor naar sprekers gevoe-
len minder reden was om een overbrugging vast te stellen dan voor de
groepen waarover het nu gaat en waarbij alle lager gesalarieerden betrok-
ken zijn, waardoor er dus eerder aanpassingsmoeilijkheden zullen ont-
staan.
De heer Verkouw wijst er naar aanleiding van de opmerking van de
heer Kooijmans op, dat, als vroeger weekloners maandloners werden, het
incidentele gevallen betrof, welke dan dikwijls met een promotie gepaard
gingen. Het gaat nu om 28 mensen die weliswaar reeds 5 maanden geleden
maandloner werden, maar wier moeilijkheden -de heer Brandsma heeft
dat uitvoerig uiteengezet dezelfde zijn geweest als voor hen die nu
maandloner worden. Spreker meent, dat in het voorstel van burgemeester
en wethouders juist twee krachtige argumenten voorkomen die vôôr het
voorstel, dat thans is ingediend, pleiten. Burgemeester en wethouders
schrijven n.l.: „Het is duidelijk dat deze omzetting voor de betrokken
gezinnen moeilijkheden mee zullen brengen, indien geen overgangsmaat-
regelen worden getroffen" en „Het is algemeen gebruik in soortgelijke
gevallen een weekloon extra uit te betalen". Het tweede argument luidt:
„Bij circulaire van 28 juni 1960 heeft de minister van binnenlandse zaken
medegedeeld, dat tegen het uitbetalen van één extra week-salaris (over-
bruggingsuitkering) bij overschakeling van week- op maandlonen, mede
gezien de daaraan verbonden belangrijke administratieve voordelen, geen
bezwaar bestaat." Nu kan men natuurlijk zeggen, dat de minister de over-
bruggingsuitkering koppelde aan de belangrijke administratieve voor-