234 26 november 1964 punt van de directeur-generaal onderschrijft eigenlijk de mening die spre- ker indertijd over deze kwestie naar voren heeft gebracht. Spreker heeft dit schrijven met blijdschap ontvangen en zoals hij had beloofd, de inhoud ter kennis van de raad gebracht. Mevr. Cohen heeft enige kracht geput uit het feit, dat zij de aanduiding ,,z.i." in de brief van de directeur-gene- raal is tegengekomen. Spreker weet dat mevr. Cohen zich niet met een kluitje in het riet laat sturen en het heeft hem dan ook niet verbaasd dat zij zich tot prof mr. Rypperda Wiersma heeft gewend, die zij persoonlijk goed kent. Deze professor heeft mevr. Cohen een advies gegeven dat haar enige hoop geeft terzake de bevoegdheid in deze, wel niet van de raad, maar van het college van burgemeester en wethouders. Spreker wil mevr. Cohen hetzelfde argument tegenvoeren als zij hem heeft tegengevoerd n.l., dat de mening van deze professor subjectief is. Men zou dus kunnen zeg- gen dat het nu 1 - 1 staat. Toch gelooft spreker dat in deze zeer bijzondere waarde moet worden toegekend aan het oordeel van de directeur-generaal van de afdeling open- bare orde en veiligheid van het departement van binnenlandse zaken. Het plaatsen van deze borden behoort volgens de mening van prof. Rypperda Wiersma, eventueel tot de uitvoeringsplicht van burgemeester en wethou- ders. Uitvoeringsplicht van een motie is altijd een dubieus punt wanneer de raad een motie aanneemt op een terrein dat niet het zijne is. Mevr. Cohen heeft te dien aanzien aangevoerd, dat het terwille van de goede ver- houdingen tussen de raad en burgemeester en wethouders gewenst is, om zoveel mogelijk aan de wens van de raad tegemoet te komen. Zij wijst er daarbij op, dat elke partij een vertrouwensman in het college heeft en dat er daarom wellicht nog iets uit zou kunnen rollen. Burgemeester en wet- houders zullen natuurlijk nog wel over deze kwestie praten, maar persoon- lijk is spreker van mening dat de borden niet geplaatst moeten worden. Als men spreekt over het bewaren van een goede verhouding tussen burge- meester en de raad, dan moet men daarin ook betrekken, dat de raad moet beseffen dat er grenzen zijn aan de bevoegdheden van de raad. Dat is dus wederkerig. Spreker weet dat deze zaak mevr. Cohen heel hoog zit en dat het voor haar natuurlijk niet prettig is ongelijk te moeten erkennen. De vraag van de heer Rutgers meent spreker, met hetgeen hij hiervoor heeft gezegd, te hebben beantwoord. Hij acht zich, als hoofd van de politie, niet bevoegd tot het plaatsen van de borden. De heer Rutgers: ,,Mag U geen borden plaatsen?" De voorzitter: ,,Dit bord niet." De heer Rutgers: ,,Wie dan wel?" Mevr. Cohen wijst er op, dat dergelijke borden in andere gemeenten wel geplaatst zijn. De voorzitter antwoordt, dat er in andere gemeenten wel meer dingen gebeuren die niet conform de letter van de wet zijn. Laat men zich daar nu niet aan gaan spiegelen. Deze kwestie zal dus nog in het college worden besproken. Mevr. Vriesendorp oppert, om alle bezwaren te ondervangen, dat bordjes geplaatst zouden kunnen worden met het opschrift „pas op, af en toe snel- heidscontrole". De voorzitter: „U kunt er dan nog bij vermelden of dit voor even of oneven dagen geldt". De heer Scheer: „U kunt ook zetten: In deze gemeente snelheidscon- trole." De voorzitter: ,,Men moet zich aan de verkeersregels houden".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1964 | | pagina 4