17 december 1964
273
fende de woningbouw en uitbreidingsplannen gekoppeld is aan de behan-
deling van de begroting en hij heeft in het vooruitzicht gesteld dat, als de
behandeling van die nota in het gedrang zou komen, hij zou voorstellen
die nota in een speciale raadsvergadering, begin januari te beleggen, te
bespreken. Ik geloof dat burgemeester en wethouders deze opvatting
direct kunnen onderschrijven. Het kwam burgemeester en wethouders
echter voor, en dat standpunt nemen zij nog in, dat juist deze nota een
passend verlengstuk, een stuk behorend bij de begroting is, omdat een
begroting toch gaat over het algemeen beleid en ook deze nota in de toe-
komst sterk zal gaan spelen en nu al door deze begroting is heen ver-
weven. Trouwens de diverse uitbreidingsplannen moeten later nog stuk
voor stuk door de raad worden vastgesteld en dan kan de zaak nog weer
van alle kanten worden bekeken.
De heer Rutgers heeft gesproken over de agglomeratiegedachte en de
bestuursvorm daarvan. De burgemeester heeft daarop al geantwoord. Ik
onderschrijf volledig dat het college openstaat voor alles wat in dit op-
zicht kan en zal gebeuren. Met de heer Rutgers ben ik van oordeel, dat
Heemstede bestuurlijk een goed geheel is, een volkomen zelfstandige
functie heeft, maar dat dit niet uitsluit dat samenwerking in breder ver-
band mogelijk is en noodzakelijk zal zijn. De samenwerking is op gang,
hoewel zij nog lang niet ideaal is. Bij de samenwerking heeft men met
twee en vaak meerdere partners te doen en dan kan men niet iets gaan
publiceren zonder te weten of de gesprekspartner dan ook al wil. De raad
moet beseffen dat vele van deze besprekingen, wat burgemeester en wet-
houders betreft, soms allang in de publiciteit hadden kunnen komen, maar
wat andere gemeenten daarentegen betreft nog niet. Wanneer men niet
weet of een andere gemeente wil dat iets in de publiciteit komt, dan
geloof ik dat het het verstandigste is om, dit niet wetende, grote voor-
zichtigheid te betrachten. Er gebeurt meer dan de raad hoort. Ten aanzien
van de kwestie van de vuilverwijdering kan ik alleen zeggen, dat daar
onderhandelingen over gaande zijn, die weer min of meer vastzitten aan
en verweven zijn met andere onderhandelingen. Deze zaak is zelfs al in
een vrij ver stadium gekomen. Wanneer er in dit opzicht beslissingen
moeten worden genomen, zal de raad daarin uiteraard gekend worden.
De heer Rutgers heeft verder, over de woningbouw sprekende, opge-
merkt, dat wij nauwelijks meer weten hoe dit jaar de woningbouw tot
stand is gekomen en hoe het met het ouderschap daarvan zit. Laat ik nu
maar een term uit de advocatuur gebruiken, die hij zeer zeker verstaat,
de exceptio plurium conbubentium. Het vaderschap is hier niet meer hele-
maal duidelijk, maar laten we blij zijn dat een welgeschapen kind ter
wereld is gekomen, zij het ook weer geen ideaal kind. De bouw van de
woningen is in elk geval, om een strafrechtelijke uitdrukking te gebruiken
in de goede zin van het woord, ,,tezamen en in vereniging" tot stand
gekomen. Er moesten concessies worden gedaan, maar ik geloof toch, dat
we meer bereikt hebben dan wij aanvankelijk konden verwachten, hoewel
het hier en daar wel eens gewrongen en wat gekunsteld moest gaan.
Het verheugt ook het college dat aan de uitbreidingsplannen met grote
voortvarendheid is gewerkt, ook door diegenen die in eerste instantie de
plannen moeten ontwerpen. Ik wil rustig zeggen dat dit wel eens anders is
geweest, maar in de laatste jaren gaat dat, wat de tijdsduur betreft waar-
binnen de schetsplannen ons worden voorgelegd, voortreffelijk.
Voorts heeft de heer Rutgers aandacht gevraagd voor de juridische
structuur waaronder de woningwetwoningen in de toekomst zullen worden
gebouwd. Daarin moeten z.i. de zelfwerkzaamheid van de burgers en de
controle van de gemeente worden gecombineerd. Ik vind het voortreffelijk
om de zaak zo te stellen. Ik wilde wel dat het altijd zo kon, maar het huis-
vestingsbeleid blijft bij dit alles een zeer grote rol spelen. Het moeten
kunnen blijven beschikken over juist deze veel gevraagde woningen is