17 december 1964
283
eigenlijk buiten de raad zou moeten blijven. Met de voorzitter van de
V.V.D.fractie ben ik het volkomen eens, dat dit een verarming zou beteke-
nen. Natuurlijk, wij moeten hierbij maat houden, maar politiek betekent
toch ook hoe men het algemeen belang wil dienen. De raadsleden zijn
mede op grond van hun politieke overtuiging door de burgers gekozen.
Misschien soms ook uit andere overwegingen, laten we dat hopen, maar
toch zeker op grond van hun politieke overtuiging. Als zij de drempel van
het raadhuis overstappen, kunnen zij dat jasje niet uittrekken. Hun politieke
instelling zal in hun besehouwingen, in hun beslissiingen in hun stem mee-
klinken. Ik geloof dat dat goed is. Ik heb in mijn beschouwing er al op ge-
wezen, dat wij daarmee door zullen gaan zonder dat dat afbreuk behoeft te
doen aan een goede verhouding tussen burgermeester en wethouders en de
raad.
Ik heb al gezegd, dat ik het graag met de voorzitter eens ben over de
noodzaak van de uitbreiding van het raadhuis. Wij vinden deze uitbreiding
uit zakelijke overwegingen, uit een oogpunt van coördinatie, zeer belang-
rijk. Wij denken hierbij ook aan de representatieve mogelijkheden, aan
het contact tussen de overheid en de burgerij, het ontvangen van nieuwe
inwoners, eventueel de nieuwe kiezers. De overheid moet ook projecten
bouwen die een weerspiegeling zijn van de tijd waarin wij leven.
Wethouder Corver heeft gezegd, dat alieen de regering het geheel van
de te nemen maatregelen kan overzien en dat de gemeenten daarbij in de
pas moeten lopen. Natuurlijk, dat is ook zo. Ik geloof 6ök wel, dat de
gemeenten het er mee eens zijn dat er ten aanzien van de leningspolitiek
één bepaalde lijn moet worden gevoigd, maar als wij daarnaast zien dat
talloze gemeenten nog met grote financiële moeilijkheden kampen, dat
de stinksloten niet gedempt kunnen worden, dat er geen zuiveringsinstal-
laties opgericht kunnen worden, dat de dorpshuizen niet van de grond
komen, dat het kruisverenigingswerk niet wordt uitgevoerd op de wijze
waarop het zou moeten geschieden, dan zijn wij van mening, dat men de
taak die de gemeenten vervulien uit het oog verliest en dat het Rijk in
de verdeling van de belastingpot, voor zover die toevalt aan het gemeente-
fonds, tekort schiet en de gemeenten beter moet bedenken. Men moet heus
niet altijd de brave Hendrik willen spelen en zeggen dat wij het in Heem-
stede weer zo goed hebben gedaan en er daarom financieel goed vöör staan
en van andere gemeenten zeggen dat zij maar met het geld smijten. Zo
is het heus niet. Er zijn wel gemeenten die hun zaken mogelijk wat ver-
standiger zouden kunnen beheren, maar er zijn ook talloze gemeenten die
slecht onder de nieuwe financiële verhoudingswet uit zijn gekomen en die
nu door de regering in de steek worden gelaten.
Ik heb reeds gezegd, dat wij het verstandig zouden vinden als met
betrekking tot het meerjarenplan gedacht zou worden aan de vraag of
niet de belastingen verhoogd moeten worden. Daarvoor moeten immers
middelen ter financiering worden aangewezen en het is in elke gemeente
gebruikelijk, dat, als men een bepaalde uitgave naar voren brengt, men
zich bij het vaststellen van de begroting de vraag stelt, of het niet nood-
zakelijk is daarvoor de belastingen te verhogen. Ik geloof niet dat het
verstandig is dat midden in een jaar te doen, omdat men dan het overzicht
van het geheel verliest. Ik heb zelf gezegd, dat er ten deze talloze onzeke-
re factoren zijn. Wij hoeven natuurlijk niet uit te gaan van het geraamde
bedrag aan rente en afschrijving van 3% ton, maar het gemeentebestuur
had m.i. daarvan best de helft kunnen nemen. Het college moge er aan
denken, dat er het volgend jaar verkiezingen worden gehouden en wie
weet hoeveel moeite het dan zal kosten om bepaalde belastingen of hef-
fingen verhoogd te krijgen."
De voorzitter: „Daar ben ik niet bang voor."
De heer Verkouw: „De wethouder van financiën heeft op de mogelijk-