17 december 1964
285
De heer Kutgers: „Denk aan het raadhuis."
De heer Verkouw: „Het is natuurlijk moeilijk om met de heren Ver-
hoeven, Van der Linden of Van der Hulst te gaan debatteren. Ik heb al
gezegd, dat talloze maatregelen die de gemeente moet nemen worden
tegengehouden door rijksmaatregelen. Ook de heer Verhoeven heeft er
erg de nadruk op gelegd, dat de gemeenten in hoge mate afhankelijk zijn
van het feit wat Rijk en Provincie willen. Aan de andere kant wil ik
minister Toxopeus loven en prijzen voor het instellen van de commissie
voor de decentralisatie van het subsidiebeleid, waarbij ook de raad voor de
territoriale decentralisatie is ingeschakeld, en waarbij de bedoeling voor-
zit om talloze subsidietaken, welke thans nog in handen van het Rijk zijn,
over te hevelen naar de provinciale- en gemeentebesturen. Ik hoop daar
natuurlijk bij, dat aan de gemeenten dan tevens de middelen zullen toe-
vallen om deze taken uit te voeren.
De heer Verhoeven is blijkbaar tussen kerstmis en nieuwjaar altijd in
een romantische stemming want jaar in jaar uit is hij bepaaldelijk opti-
mistisch gestemd over het verloop van de begroting. Ik zou zeggen, we
moeten hem zijn optimisme op dit ogenblik niet ontnemen en maar af-
wachten hoe het zal lopen. Het is hier niet de plaats om over de kameraal-
stijl te gaan praten of hier een cursus in gemeente-financiën te gaan
geven. Over een verbeterde balans moet maar eens in de financiële com-
missie worden gesproken.
Aan het werk in agglomeratieverband zullen wij graag meedoen. Mevr.
Cohen wil daar morgen nog het een en ander over zeggen, ook over het
contact overheid-burgerij.
Ik ben het met de heer Rutgers eens, en ik heb dat ook uitdrukkelijk in
het vraag- en antwoordenspel naar voren gebracht, dat de reserve niet
voor de uitbreiding van het raadhuis moet worden aangesproken. Hoe de
financiering dan wel zal moeten gebeuren, zullen we t.z.t. tezamen moeten
bekijken.
De heer Enschedé heeft een bijzondere aardige weg bewandeld door met
ons samen de begroting hoofdstuksgewijs door te lopen. Op één punt heb
ik hem niet begrepen en als ik hem wel begrepen heb ben ik er geweldig
van geschrokken. De heer Enschedé heeft gezegd: ,,Als er over belasting-
verhoging gepraat wordt, zullen we eerst de uitgaven gaan bekijken."
Dan gaan we dus, wat ik al in het begin van mijn betoog heb gezegd, het
snoeimes hanteren. Maar meneer Enschedé, ik vraag me af, als u aan de
andere kant de lof zingt over de goede toestand van de plantsoenen en de
wegen, hoe u zich dan voorstelt op die uitgaven te gaan beknibbelen en
hoe u dan bovendien nog, en het lijkt me toch dat u dat wilt doen, aan
het meerjarenplan kunt meewerken. Ik zou zeggen dat er van al die din-
gen dan niets terecht komt.
Met betrekking tot de selfsupporting van de gemeentelijke diensten,
die de heer Enschedé voorstaat, schaar ik mij graag aan de zijde van de
wethouder. Natuurlijk, de wet laat de ruimte daartoe, zelfs in die mate dat
er een matige winst op mag worden gemaakt, maar de diensten die de heer
Enschedé op het oog heeft, met name dus de reinigingsrechten en riool-
belasting, bevorderen de volksgezondheid en ik geloof dat speciaal met die
tarieven toch een bepaalde maat in acht moet worden genomen. Maar
daar valt te zijner tijd over te praten."
De heer Enschedé zegt: ,,Er is veel gezegd dat ik eigenlijk ook op mijn
hart had en dat is zelfs zodanig uitgesproken, dat ik niet zal trachten het
in betere bewoordingen nog eens aan u voor te leggen.
Het viel mij op, dat de heren Verkouw en Rutgers het op veel punten
toch eigenlijk ook wel met elkaar eens zijn. Dat pleit wel voor de goede
geest die in deze raad heerst.
Als de voorzitter spreekt over de poiitiek die in de raad wordt bedreven