248
17 december 1964
De heer Van der Linden zegt, dat vöör zijn fractievoorzitter in het
ziekenhuis werd opgenomen, deze zijn algemene beschouwing al klaar had.
De heer Verhoeven heeft verzocht de secretaris van zijn fractie, aan wie
hij zijn beschouwing heeft toevertrouwd, in de gelegenheid te stellen
hier zijn woord te doen spreken. Sprekers fractie meende daaraan gevolg
te moeten geven. Spreker zou dan ook de voorzitter het verzoek willen
doen, de secretaris van zijn fractie de gelegenheid te geven om hetgeen
de heer Verhoeven op dat moment op het hart had, voor te lezen.
De voorzitter: ,,Wij kennen hier alleen maar leden van de raad, waarom
ik het woord geef aan het raadslid de heer Van der Hulst."
De heer Van der Hulst wil allereerst zeggen, dit in afwijking met het-
geen de heer Van der Linden dienaangaande opmerkte, dat de algemene
beschouwing van de heer Verhoeven nog niet geheel klaar was. Hierna
leest spreker de algemene beschouwing van de heer Verhoeven.
,,Mijnheer de Voorzitter. Het is mij een genoegen ook dit jaar de alge-
mene beschouwingen over de gemeentebegroting 1965 te mogen openen
met een woord van waardering voor de arbeid, die hiervoor door U en Uw
College is verricht en in het bijzonder met een woord van waardering
voor de gemeente-secretaris, de referendaris van de afdeling gemeente-
financiën en de hen toegevoegde ambtenaren, ook die van de bedrijven en
gemeentewerken.
Ikzelf, in de administratieve sector werkzaam, weet, dat voor het
samenstellen van zo'n stuk een geweldige hoeveelheid werk verzet moet
worden.
Als ik daarbij een woord van kritiek, of laat ik liever zeggen een aantal
woorden van kritiek meen te moeten uiten, dan moet ik priori zeggen,
dat die kritiek niet onwelwillend is bedoeld, integendeel. Ik ben van me-
ning, dat een gezonde democratie (en laten wij blij zijn, dat wij die in ons
vaderland nog bezitten, want dat is in vele andere landen niet het geval
en dat geldt niet uitsluitend voor de landen achter het ijzeren gordijn)
meebrengt, dat wij die kritiek als raad dezer gemeente moeten uiten. Ik
ben het volkomen eens met de woorden, die nu meer dan tien jaar geleden
door Mr. Dr. van Bruggen in deze zaal zijn geuit:
,,Bij de behandeling der begroting moet de raad het gehele beleid van
de gemeente bezien in het licht van de feitelijke omstandigheden hier en
nu, welke tengevolge van de actie van de centrale- of de provinciale over-
heid van invloed zijn. Tevens moet in verband met de financieel-economi-
sche verhoudingen in ons land de positie der gemeente worden bezien".
Ik beluister daarbij ook gaarne de mening van anderen in de overtui-
ging, dat wij door gemeenschappelijk dit te doen, met de ene hand de
andere wassen. Ik heb er indertijd al eens op gewezen, dat daarvoor een
onvriendelijk Latijns equivalent bestaat: Asinus asinum fricat, oftewel:
De ene ezel schuurt de andere. Ik moge daarbij dan eventueel de eerste of
de grootste ezel zijn, ik vind dat toch gezond.
In een voorgaand jaar heeft een van mijn geachte mede-leden in ver-
band met een grondaankoop en naar aanleiding van mijn opmerkingen
over een tendentie tot inflatie, welke aanwezig zou zijn, eens gesproken
van de inflatie van de heer Verhoeven.
Ik kan een grapje vanwege mijn dikke huid en totnogtoe dikke gestalte
wel verdragen, maar ik moet toch wel waarschuwen, dat niet de inflatie
van Verhoeven, maar de echte onvervalste inflatie er nu is. Alle verschijn-
selen, die wij rondom ons heen zien, wijzen er op, de bestedingsdrift en de
quasi welvaart, het mompelen over een „profitless prosperity", (een pro-
fijtloze welvaart) en wij lezen nu dagelijks in de krant over de noodzaak
om de lonen te verhogen en de prijzen niet; wij zijn netjes de bekende
spiraalbeweging genaderd. Ik vind dat toch wel de gewichtigste „feitelijke