250 17 december 1964 ducten leidt er niet toe, dat wij daardoor concessies voor grondstoffen- import kunnen bedingen. Onze industriële productie moge voor een klein land respectabel zijn, zij is niet zo groot, dat wij onze condities zelf kun- nen bepalen, wij moeten erkennen, dat wij overal ter wereld met onze hoed in de hand moeten staan. Alleen een overheid met absolute macht, ingekapseld in een self-supporting unit, die anderen praktisch niet nodig heeft en waartegen niet één woord van kritiek mogelijk is, kan de prijzen en de kosten dwingend beheersen. En zelfs dââr is het, naar recentelijk toch ook weer gebleken is, niet bepaald botertje tot de boom. Zelfs grote bomen, van bomen gesproken, kunnen zonder grote stormen rustig vallen. Ik ben ervan overtuigd, dat wij allen, zoals wij hier zitten, zulk een absolute, kritiekloze, niet beïnvloedbare macht toch niet wensen. De poli- tiek zou daar tot een zouteloze, ongezellige en beslist niet ongevaarlijke sport worden en wij hebben hier géén Siberië en zelfs geen Boven-Digoel meer waar wij stouterikken kunnen opbergen. Pogingen om langs demo- critsche weg zulk een ingekapselde self-supporting eenheid te vormen men denke aan BeNeLux en aan EEG hebben naar mijn smaak voor ons land, mede door het ontbreken van een eensgezind centraal gezag, nog niet veel opgeleverd, behalve dan gedeeltelijke Kennedy-ronden, die in ons nadeel zijn. Ik zie daarvan in de toekomst voorshands ook nog niet al teveel terecht komen. Daarvoor liggen de belangen van de partners teveel uiteen en wij zijn hier toch maar de kleine jongens, die blij mogen zijn als ze aan tafel mee mogen eten. Wij zullen ons naar mijn mening dus aan de toestand van een toenemen- de, zij het wat afgeremde, inflatie moeten gewennen. Dat betekent voor de lagere publiekrechtelijke lichamen, die wij zijn, dat wij aan autonomie gaan inboeten in welke fraaie verpakking (bijvoorbeeld die van het ver- ruimen van het gemeentelijk belastinggebied) ons die ook wordt gepre- senteerd. Onze centrale overheid, hoe dan ook samengesteld, zal niet alleen toe- zicht blijven uitoefenen, zij zal op den duur hoe langer hoe meer onze mogelijkheden, ofwel rechtstreeks, ofwel via de provinciale overheid, blij- ven indammen. Dat betekent, dat wij met de weinige mogelijkheden, die wij hebben, moeten doen wat wij kunnen om binnen de algemene spelregels te blijven en dat wij zuinig moeten zijn met wat wij hebben. Ik hoop niet, dat U nu gaat denken, dat ik in tegenspraak ben ten aan- zien van de begroting van Heemstede, met wat ik in de financiële commis- sie of afdelingsvergadering heb opgemerkt of heb gevraagd. Ik ben niet van een andere premisse uitgegaan dan nu. Na het voorgaande hoop ik, dat U met mij van mening bent, dat wij dubbel zuinig moeten zijn met wat wij hebben, maar ik vind, dat wij open kaart moeten spelen met elkaar en dan geloof ik niet, dat wij op grond van deze begroting moeten constateren, dat het er met de financiën van de gemeente Heemstede maar matigjes voorstaat. Ik ben ervan overtuigd, dat die begroting, binnen het kader van de voor- geschreven richtlijnen, eerlijk is opgemaakt, maar ik ben er evenzeer van overtuigd, dat het onjuist is de boven omschreven conclusie eruit te trek- ken. Naar mijn mening is dat een gevolg van twee omstandigheden: a) de richtlijnen, waarlangs deze begroting is opgemaakt, zijn een gevolg van de m.i. nog altijd voor een juist inzicht ondeugdelijke kameraal- stijl van de boekhouding der gemeenten; Deze stijl is naar men zegt in de moderne overheidsadministratie wel verlaten, maar heeft haar sporen nog steeds achtergelaten; b) er is naar mijn mening in Uw College toch wel een zekere drang aan- wezig om die kameraal-stijl uit te buiten (als ik het zo mag noemen),

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1964 | | pagina 6