17 december 1964
251
omdat men het niet zo erg vindt, dat men niet teveel van de niet zozeer
ongunstige perspectieven wil laten zien, misschien wel om de lust tot
het opperen van nieuwe desiderata wat af te remmen.
Dat is het, wat ik onder het open-kaart-spelen versta.
Sta mij toe, dat ik dat nog een weinig toelicht.
De historie van de overheidsboekhouding is reeds oud. Eigenlijk is de
eerste overheidsboekhouding van engeise oorsprong; ik meen onder de
Koning-Stadhouder. In Keegstra, een handboek der gemeentefinanciën,
dat reeds van 1919 stamt en om duitse bronnen te noemen: in Werner:
„Kameral oder kaufmännische Buchhaitung" van 1915 en in Schmalenbach
van 1926: „Dynamische Bilanz", valt daar alles over te vinden en ik zal U
er niet mede vermoeien.
Het is een begrotingsboekhouding en in feite een kasboekhouding. Men
raamt voor een jaar wat men zeker weet, dat men heeft te ontvangen en
uit te geven. Door deskundigen op dit gebied wordt deze boekhouding
geprezen, omdat ze zo goed voor een verbruikshuishouding past. Maar ik
beweer, dat ze voor een juist inzicht in de kapitaalsituatie en in de exploi-
tatie-resultaten niet behoorlijk te gebruiken is.
Als in het midden van het jaar de rekening van het voorgaande jaar
wordt vastgesteld, dan zijn er overschotten en tekorten. En deze vloeien
in totaal per saldo in-, of worden geboekt ten laste van de reserve (de
saldireserve zegt men gaarne). Omdat dit eigenlijk geluidloos geschiedt,
al heeft dan de raad de rekening over een jaar goed te keuren, zien wij
pas met het uitkomen van een begroting hoe over een jaar, dat twee jaar
ligt vôör het jaar, waarover men gaat delibereren, in feite de toestand is
geworden.
Niet voor niets heeft bijvoorbeeld destijds de heer van Bruggen, die ik
hiervoren reeds noemde, met mij gepleit voor een gemeentebalans bij het
gereedkomen van de rekening over een jaar. En die hebben wij ook gekre-
gen. Maar uit de aard van het beestje, hier het gemeentelijk boekhoud-
systeem, volgt daaruit, dat wij feitelijk nog geen juist inzicht krijgen
van de vermogenstoestand van de gemeente. Is namelijk een object geheel
afgeschreven, dan komt het in die balans niet meer voor, ook al is het er
nog.
Mijn geacht medelid, de heer Ir. Kooymans, heeft bijvoorbeeld eens
geïnformeerd, waar eigenlijk de oude, maar nog te gebruiken straatstenen
te boek staan, of de oude, maar nog steeds in gebruik zijnde gemeente-
muziekkiosk, die op hoogtijdagen hier op het Raadhuisplein pleegt te pron-
ken. In de stukken, die voor ons liggen en in de gemeentebalans, die onze
ijverige verificateur der gemeentefinanciën maakt, vindt U die niet. Er
schijnt wel een voorraadsboekhouding te zijn. De Heemsteedse Dreef, om
een mooi schip van bijleg te noemen, staat nog slechts voor een restbedrag
in het grondbedrijf.
En om naar onze schapen terug te keren (retourner nos moutons mag
ik in de nederlandse raad niet zeggen) al dit soort gebreken, die in een
commerciële boekhouding niet voorkomen, althans niet behoren voor te
komen, kleven ook deze begroting aan. Signaleren doen burgemeester en
wethouders die dingen wel, maar kwantificeren doen ze niet.
Zo is, om voorbeelden te noemen, in Hoofdstuk III wel gezegd, dat de
rijksnorm voor materiële kosten verhoogd gaat worden. Wij ramen de
strop wel, maar wij activeren de te verwachten meevaller niet.
In Hoofdstuk IX is rekening gehouden met de gevolgen van de Alge-
mene Bijstandswet, maar verwacht mag worden, dat de extra lasten zullen
worden gecompenseerd door een verhoging van de algemene uitkering uit
het Gemeentefonds en die is niet geraamd en ook niet gekwantificeerd. En
dat zijn slechts voorbeelden, ik signaleerde er meer.
En nu weet ik wel, dat er misschien voorschriften zijn waarom dat niet